Bij Res. S. G. 1 Juni 1606 kreeg graaf Ernst Casimir machtiging tot het lichten van 4 compagnieën Duitsche ruiters, elke van 150 paarden; ingevolge de resolution S. G. van 8, 12 en 15 Juni nader gewijzigd of uitgebreid tot het lichten in Brunswijk van 4 compagnieën harque- busiers, elke van 200 paarden, en 10 compagnieën voetvolk. Deze troe pen waren alle of ten deele onderdanen van den markgraaf van Bran denburg—Ansbach. Gerrit Pijl, als sergeant-majoor met graaf Ernst .Casimir vroeger tijdelijk in dienst van den hertog van Brunswijkwerd aangewezen als ritmeester van een der compagnieën harquebusiers (Res. S. G. 15 Juni)hij kon deze echter niet krijgenaangezien de graaf daarvoor reeds vier commissiën had uitgegeven (Res. S. G. 25 Juli, 1 en 7 December, Res. R. v. St. 22, 24 en 30 November 1606). De Duitschers kwamen in de tweede helft van Juni te Delfzijl aan (Res. S. G. 19 en 21 Juni)al spoedig klaagde Groningen over hun moedwil en groote insolentiën (Res. S. G. 6 en 10 Juli). Ingevolge Res. S. G. 22 November 1606 werden de Brunswijksche troepen afgedankt, mits behoud van twee compagnieën infanterie, elke aangevuld tot 300 man. Dit laatste geschiedde echter nietwel mochten de generaal der artillerie Willem Adriaan, graaf van Hornes, heer van Kesselen graaf Ernst Casimir van Nassau hunne compagnieën uit de afgedankte troepen tot 200 hoofden aanvullen (Res. S. G. 4, 5 en 27 December 1606). AANTEEKENING N°. 56 (bladz. 83). Res. S. G. 1 en 3 Juni 1606. De Res, van 5 en 6 Juni vermelden bezwaren wegens de schaarschheid van geld. Als onafscheidelijk gevolg van de ongeregelde betaling hielden sommige ritmeesters en kapiteins hunne .compagnieën op geringere sterkte en pleegden zij nog andere flnan- •tieele misbruiken. Men schreef zulks toe aan de „gierigheyt der capi- teynen"; maar de oorzaak lag dieper. Een „Acte, daer bij de comman deurs gelast worden in de steden ende sterckten ondersoeck te doen „opte sterckte der compagnieën" moest tegen het euvel voorzien (G. P. B. II 1330 dd. 12 Juli 1606). AANTEEKENING N°. 57 (bladz. S4). De regeering en de Oost-Indische compagnie hadden zich krachtig ter zee toegerust. Jhr. Willem de Zoete de Haultain, luitenant-admiraal van Zeeland, gecommitteerd als admiraal en commandeur-generaal over alle schepen en jachten van oorlog, was bestemd voor de expeditie naar het „westen", d. w. z. de Spaansche en de Italiaansche kusten (Comm. S. G. 22 December 1605). Hij zeilde 23 Januari 1606 uit Zeeland naai de Spaansche zee om het uitvaren dei' Indische schepen te beletten. 234

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 258