A. DE STATEN-GENERAAL AANVAARDEN DE REGEERING.
Na het vertrek en den afstand van den graaf van Leicester (1) bevond
zich de krijgsmacht, ook ten gevolge van aanhoudende verdeeldheid
tusschen de verschillende provinciënde magistraten en de bevolking
in een wanordelijken toestand, die dringend voorziening vorderde. De
vijand daarentegen, wiens leger werd aangevoerd door Alexander Far-
nese, hertog van Parma, den vermaardsten krijgsheer van zijn tijd, had
het vooruitzicht om eindelijk de opgestane gewesten ten onder te brengen
en overal het gezag des konings van Spanje te herstellen. De vijand
hield Groningen en het oostelijke gedeelte van Friesland bezet, waai
de oorlog gevoerd werd door Francisco de Verdugo. Voorts waren
de Spanjaarden meester van Drenthe met de belangrijke vesting Coe-
vorden, en van het oosten van Overijssel; zij hadden het beleg ge
slagen voor het niet minder belangrijke Steenwijk. Zuidwaarts vormde
de IJssel ongeveer de grensscheiding tusschen de strijdvoerende partijen.
Nijmegen, Grave, 's-Hertogenbosch bevonden zich in 'svijands handen,
weldra ook de vesting Geertruidenbergdoor velen als de sleutel van
Holland aangemerkt.
Zonder vreemde hulp kon de Republiek zich niet staande houden. Het
opdragen van de heerschappij aan een vreemden vorst kwam weder op
het tapijt, waarbij nogmaals het oog op Frankrijk en Engeland viel;
andere mogendheden konden niet in aanmerking komen. Frankrijk werd
echter verscheurd door de oorlogen tusschen de drie Hendrikken koning
Hendrik III van Frankrijk, Hendrik van Navarre, hoofd der Hugeno
ten (2) en hertog Hendrik de Guise, hoofd van de Heilige Ligue, den
laatsten door Spanje ondersteund. Koningin Elisabeth van Engeland
bleef ontstemd over de oneenigheid tusschen de Staten en den graaf
van Leicester; zij overwoog ernstig om vrede met Spanje te sluiten.
Ware deze tot stand gekomen, dan zou ontegenzeggelijk de ondergang der
1
(1) Deel Ibladz. 95.
(2) De koning van Navarre deed reeds in 1588 een voorstel aan de Staten-Generaal tot
het sluiten van een verbond en het verleenen van 100.000 écus d'or, waarvoor Hendrik I,
prins van Bourbon—Condé troepen in Duitschland zou werven. (Res. S. G. 5 en 17 Mei 1588).
Een verbond werd eerst met hem als koning van Frankrijk gesloten.