a. DE STADHOUDERS (GOUVERNEURS) EN DE PROVINCIALE
BEVELHEBBERS. 1588—1609.
Holland en Zeeland.
Sinds 1 November 1585. Graaf Maurits van Nassau, geboren Prins
van Oranje Gouverneur (of Stadhouder), kapi
tein-generaal en admiraal van Holland en
Zeeland.
Sinds 12 November 1575. Filips graaf van Hohenlohe, luitenant-gene
raal. Na zijn overlijden (6 Maart 1606) wordt
geen provinciale bevelhebber meer benoemd.
Utrecht.
4 October 1588.
6 Februari 1590.
Gelderland.
Sinds 30 Mei 1584.
Sinds 2 Maart 1587.
Het gezag van graaf Adolf van Nieuwenaer en
Meurs als Stadhouder van Utrecht hersteld (1).
Prins Maurits, Stadhouder en kapitein-gene
raal in plaats van den overleden graaf Adolf (2).
Adolf graaf van Nieuwenaer en Meurs, Stad
houder en kapitein-generaal van Gelderland en
Zutphen.
Johan Filips, vrijheer van Hohensax en
Vorstegh, krijgsoverste in Gelderland en
Overijssel.
(1) Te dezer tijd eindigden de Leicestersche troebelen te Utrecht. De graaf kwam dd.
8 October 1589 te Rijnberk by het nemen van proeven met granaten om het leven; hy had
herhaalde doch vergeefsche pogingen in het werk gesteld om betaling van achterstand te
krijgen. Hij liet dan ook geen contanten achter aan zjjne weduwe Walpurgis, gravin van
Meurs. De „Kronyk van Arnhem" vermeldt op bladzijde 239: „Op ten Tillen Octobris 1589
„smorgens omtrent tho vyff uhren, es door ongeval vant buspolver in den heere verstor-
„ven onsen genedigen Heeren Stadtholder, grave te Nuwenaer endr Meurs, ende hij werdt
„in de groote kerk bograven, ende zijn wapen daer in opgehangen. Ende die Wolgeboere
„Frouwe Walburgh, ged. H. G. naegelaetene Douagiere bleef sonder geld ende met grove
„schulden over, in zoo verre, dat die droef klederen, waarmede haer Gemaal beroud werdt,
„niet dan met groote moeytoende op borgsprake van BurgemeisterenSchepen ende Raden
„ende gesworen Gemeynsluydon der Stadt Harderwijck bekomen werden".
(2) Prins Maurits werd op 6 Februari 1590 door de Staten van Utrecht gekozen, nam
den 3Isten Maart de waardigheid aan er. legde 2 Xpril den gevorderden eed af. De S. G.
verleenden hunne goedkeuring bij Res. 2—3 April 1590.