Tot de officieren van elke compagnie te voet behoorde een chirurgijn,
die gelijke betaling ontving als de tamboer, pijper, fourier en provoost,
zegge 12 ter maand (1). Bij de compagnieën te paard was geen chi
rurgijn ingedeeld; wel bij den „Train van de Artillerije" (2).
In den regel zorgde de provincie voor de verpleging van zieke en
gewonde militairen in de stads-hospitalen of gasthuizende provincie
Holland had deze aangelegenheid behoorlijk geregeld en voor elke stad
het aantal verpleegden vastgesteld; de onkosten, vier stuivers per man
en per dag, mochten door de stad van haar quote worden afgetrokken.
Bij verlaten van het gasthuis werd de man naar zijne compagnie terug
gezonden met hoogstens dertig stuivers reisgeld, opdat hij onderweg
niet zou bedelen of de landlieden lastig vallen; zoo noodig ontving hij
ook lijnwaad en kleeding (3).
Om in de gasthuizen van Zeeland te worden opgenomen moest de
man machtiging van zijn kapitein of van een hoofdofficier ontvangen (4)
welke maatregel was genomen met het oog op de Zeeuwsche koortsenge
durende het beleg van Ostende geraakten de Zeeuwsche gasthuizen overvol.
Ook de generaliteit bemoeide zich somwijlen met de verpleging; waar
schijnlijk zouden hare zorgen zich bij een beter gevulde schatkist
verder hebben uitgestrekt. Steeds streefde men naar zuinigheid. Zoo
wierp men de vraag opwat voordeeliger wareaan den chirurgijn uit
te keeren zes stuivers per dag voor verpleging en levering van medicijnen
boven eene betaling van vier stuivers per dag; dan wel de medicijnen
ten koste van het land aan te schaffen (5).
Prins Maurits liet zich op zijne voornaamste tochten vergezellen door
een dokter in de medicijnen, drie chirurgijns, soms ook een apotheker.
De dokter woonde 's winters te 's-Gravenhageheette lijfarts van den
Prins en stond aan het hoofd van den geneeskundigen dienst. De chirur
gijns waren gehouden om medicamenten voor het geheele leger mede te
nemen. De apotheker moest voorzien zijn van „een winckel gestoffeert
„volgens de lijste daer van gemaecktals plaesterssalvenoliën
(1) Zie Bijlage XI.
(2) G. P. B. II 334, dd. 31 Maart 1599.
(3) Res. H. 10 Mei 1594.
(4) Res. S. G. 1 Augustus 1607.
(5) Res. S. G. 14 Juni 1605.