Behalve de bijdragen in de algemeene lasten tot onderhoud van het krijgsvolk had men in Holland vrij groote sommen over voor het aan houden van waardgelders om in tijd van nood, als de gewone garni zoenen moesten uittrekken, in de frontiersteden van de provincie te worden gebruikt. In de andere provinciën geschiedde zulks vooreerst nog niet. Wel hadden de burgerhoplieden van Utrecht zeer kort nadat het gezag van den stadhouder aldaar hersteld was (1) machtiging gevraagd om een nieuw vendel knechten uit de arme burgerij op te richten, maar de Staten-Generaal keurden deze lichting niet goed, achtende dat daarmede de stad niet versterkt en de eendracht onder de burgers niet bevorderd zou worden (2). Na verlies van Geertruidenberg (10 April 1589) wilde de stad Dordrecht een compagnie uit de burgerij aannemen tot bevrijding van de stroomen en bewaring der stad. Doch men zond daartoe eene gewone compagnie en versterkte deze met burgers tot 200 hoofden, waarbij ongeveer 60 musketiers (3). In 1589 ontvingen de voornaamste steden van Holland machtiging om 15 a 1600 waardgelders aan te nemen (4). Dientengevolge werden in onderstaande steden compagnieën waardgelders opgericht (5) Delft 1 compagnie van 200 (150)Amsterdam 2 compagnieën van 200 (100), Dordrecht, Haarlem, Leiden elke 1 compagnie van 150 hoofden. Rotterdam, Alkmaar, Hoorn, Enk- huiJ'zen1 „125 Gouda1 100 (75) Gorinchem1 „80 Bij elke compagnie waren ingedeeld 1 kapitein, 1 luitenant, 1 vendrig, (1) Zie bladz. 5. (2) Res. S. G. 18 April 1589. (3) Res. H. 18 en 20 April; Res. S. G. 27 April 1589. (4) Res. H. 10 Augustus 1589. (5) Res. H. 14 Augustus; voor Delft, Amsterdam en Gouda nader gewijzigd by Res. H. 25 Augustus, zooals in den tekst tusschon is aangegeven. Nader vastgesteld bij Res. H. 18 Januari 1590. De compagnie van Hoorn werd bij Res. H. 24 Januari 1590 gebracht op 150 man, waarvan 50 man bestemd konden worden voor den dienst van het land.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 315