293 ook het lichten van 6000 waardgelders, met de bedoeling om daarvan steeds 20 vendelen3000 manonder de wapenen te houdende overigen alleen bij voorkomende gelegenheden (1). De provincie Holland had reeds lang op het in dienst nemen van waardgelders aangedrongen (2). De verdeeling of repartitie der 20 com pagnieën werd volgenderwijze vastgesteld (3): Gelderland en Overijsselte samen1 compagnie Holland12 compagnieën Zeeland3 it. Utrecht1 compagnie Friesland2 compagnieën Groningen1 compagnie. Elke dezer compagnieën had een sterkte van een kapitein, eenvendrig, tevens dienstdoende als luitenant, twee sergeanten, een korporaal per 25 soldaten, de rest soldaten, te samen 150 hoofden. Bij elke com pagnie zou de helft de officieren daaronder begrepen bewapend zijn met corseletten (harnassen), moreljoenen (morillons, ijzeren hoeden) en lang geweer (pieken); een vierde gedeelte met moreljoenen en mus ketten, schietende kogels van 12 of 13 in het pond; de overigen met moreljoenen en calibers, schietende in den regel een kogel van 17 in het pond (1). De Staten van Holland bepaalden dat de vaandels van de compagnieën van gelijk fatsoen moesten zijn „orange-blanche-bleu" met den rooden Hollandschen leeuw in het wit (5). In de standplaats bedroeg de soldij de helft van die voor het krijgsvolk, daarbuiten gelijk bedrag; de waardgelders verbonden zich onder voorwaarde van betaling hoofd voor hoofd; ging deze nieuwigheid naar wensch, dan zou zulks mede bij het leger worden toegepast. De waardgelders werden door de provinciën niet op eenparigen voet onderhouden, zoodat de Staten-Gene- raal er nogmaals aan herinnerdendat zij in dienst van den lande stonden en, bij tijdelijke afwezigheid der gewone garnizoenen, overal konden worden heengezondenzooals de Prins en den Raad van State zouden (1) Res. S. G. 15 Augustus 1596. Zie bladz. 41. (2) Res. H. 3, 4 en 10 Mei 1596. (3) Res. S. G. 16 Augustus 1596. Het Journael van Anthonis Düyck zegt omtrent deze lichting (II. 125): men wel sach dat de saken totte oude inconvenienten souden „vervallen; dat men tvolck soude hebben, maer in noot de soldaten nietVeelen „hielen het daervoor dat van dese lichtinge geen sonderlinge dienst ten prouffijte vande „landen soude commen, maer dat se meest gedreven worde door eenigen dien bij de vervol gende capiteynen een propine" geldelijke belooning „was toegeseyt." (4) Deze bewapening is gebrekkig vermeld in Res. S. G. 15 Augustus 1596, doch beter omschreven in Res. H. 17 Augustus 1596. De Staten van Holland wildon de wapenen van de compagnieën waardgelders in 24 termijnen korten, waarover deze weinig tevreden waren, vooral de compagnie te Enkhuyzendie om deze reden gecasseerd werd (Res. H. 6 Maart 1597). (5) Res. H. 26 Augustus 1596. Elke kapitein ontving i, 40 voor het nieuwe vaandel (Res. H. 17 Augustus 1596).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 317