Na vernietiging van de Spaansche onoverwinnelijke vloot, besloot Engeland om Spanje in zijn eigen havens te gaan bestoken. Overeen komstig verschillende tractaten moesten ook de Nederlanders daaraan deelnemen. Voor de landingstroepen zag Engeland het liefst aangewezen ervaren krijgers, behoorende tot het secours in Nederland, vooral om het eigen Eijk daarvan niet te ontblooten en nog altijd uit vrees voor vijandelijke landingen, vooral in Ierland, hetwelk, ondersteund door Spanje, het gezag van koningin Elisabeth geenszins erkende. Dit gaf somwijlen aanleiding tot hevige verwikkelingen met de Republiek, welke voormelde troepen even noode kon missen, vooral toen Prins Maurits in 1591 den oorlog aanvallend begon te voeren. TOCHT YAN 1589. In 1588 vroeg lord Willoughby namens koningin Elisabeth 1000 harquebusiers aan van het secours tot bemanning van de oostersche vloot, bestemd naar de kusten van Spanje, waartoe ook Portugal be hoorde. Kolonel Thomas Morgan gouverneur van Bergen-op-Zoomontving het bevel over het detachement, samen te stellen uit 400 Engelschen van Bergen-op-Zoom400 van Ylissingende overigen uit andere plaatsen (1). Doch de Staten-G-eneraal wilden dit niet toestaan. Zij beriepen zich op het tractaat, waarbij de sterkte van het secours was vastgesteld, en verklaarden de troepen niet te kunnen missen. Na vertrek van Willoughby kwam generaal John Norris uit Engeland met nieuwe voorstellen. Hij deed een beroep op de generaliteit om alle verschillen te vergeten en te vergeven (2); de tocht was in het belang van beide natiën en elke moest daartoe naar zijn uiterste vermogen medewerken. Men kwam nu overeen, dat van het secours binnen deze landen zouden blijven: 13 vendels 2000 man en 2 vanen 200 ruiters in Bergen-op-Zoom7 vendels (1) Res. S. G. 9 en 10 Augustus 1588. (2) Dit sloeg meer bijzonder op het gedrag van het meerendeels uit B-ngelschen samenge stelde garnizoen van Geertruidenberg, hetwelk onderhandelde met den hertog van Parma tot overgave der vesting.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 324