opgebroken (1) en den lOden April 1589 de vesting aan de Spanjaarden
overgeleverd, niettegenstaande de Staten-Generaal herhaaldelijk genoeg
doening hadden aangeboden. De verraders stonden voortaan bij het
Staatsche leger te boek als „kooplieden" of „bergverkoopers" Die in
handen der Staatschen vielen, werden zonder genade opgehangen (2).
Ook andere teekenen van gebrek aan militair plichtsgevoel vertoonden
zich, al mocht dit nog ten deele een naslag zijn der partijschappen
tijdens den graaf van Leicester. Dit bleek bij de aanwijzing van de
compagnieën, bestemd om deel te nemen aan den in 1589 te onder
nemen EngelschNederlandschen tocht naar Spanje (3). Eenige kapi
teins weigerden daaraan deel te nemen en werden bedreigd met cas
satie, welke o. a. werd toegepast op Jacques Christal, de overste
luitenant van het voormalige regiment van Dibderik Sonoy. Tot de
expeditionnaire troepen behoorden 600 ruiters en 2000 soldaten van het
Engelsche secours; zulks was door de Staten-Generaal goedgevonden,
mits 200 ruiters en 2000 soldaten te Bergen-op-Zoom200 ruiters en
1000 soldaten hoofdzakelijk in Ostende allen van het secours
zouden blijven. Lord Willoughby moest verklaren, dat te Bergen-
op-Zoom en Ostende slechts 400 ruiters en 100 soldaten achterble
ven (4), zoodat de Staten-Generaal dringend aan de koningin verzochten
om het secours volgens de traktaten tegen den lsten Juni voltallig te
maken (5).
Het is begrijpelijk dat vele onregelmatigheden het gevolg waren van
slechte betaling, waardoor men somwijlen zijn toevlucht moest nemen
tot zonderlinge besluiten. Toen in Augustus 1589 aan den graaf van
Nieuwenaar en Meurs zekere oorlogsonderhandeling met zijn vaan en
die van Christoffel Wolf en Godard van Balen werd opgedragen
moest aan de ruiters, zoo zij zich onwillig betoonden, een maand soldij
„beloofd" worden, te betalen binnen tien dagen (6).
Veel last en moeite hadden de Staten-Generaal te verduren van
Maerten Schenck, die als een echte partijganger den oorlog voerde
9
(1) Tijdens het beleg sneuvelden aan Staatsche zijde de veldmaarschalk Joost de Zoete,
heer van VillersLouis ds Landas bevelhebber van 's prinsen garde en Wolfert van
Brederode. De afrekening van laatstgenoemde als kapitein van een vendel voetknechten
van 12 Augustus 1-584 tot 21 April 1589, datum van zijn overlijden, is te vinden in het
Archief der Staten-Generaal onder N°. 8338, folio 131. Zijn naam komt niet voor onder de
wettige leden van het geslacht Brederode.
(2) Zie Aanteekening N°. 3.
(3) Gezamenlijke tochten werden ondernomen in de jaren 1589, 1596 en 1597. Bijzonder
heden met betrekking tot de troepen van de Republiek, die daaraan deelnamen, zijn ver
zameld in Bijlage VII.
(4) Res. H. 25 Februari 1589.
(5) Res. S. G. 28 Mei 1589. Nadere bijzonderheden over het Engelsche secours, waarbij
een aanzienlijke verandering plaats greep, zijn opgenomen in Aanteekening N°. 4.
(6) Res. S. G. 16 Augustus 1589.