WAPENING DER RUITERIJ. I. Volgens Res. S. G. 15 Augustus 1596. a. Kurassiers. Een salade of hoofdbedekking, als meest door de lansiers in gebruik. Een gorgerijn met het achterste en voorste van de rusting (kuras). Beide de gardes of schouderwapenen met 2 brassaten of arm- stukken. Een gantelet of wapenhandschoen voor de hand van den toom. Een kort roer, om met één hand te schieten (pistool), de loop niet korter dan 2 gewone mansvoeten, volgens verstrekt model. Een kort zwaardgeschikt tot houwen en tot stekenvolgens verstrekt model. Per compagnie zijn 25 ruiters elk voorzien van een bagagepaard en een jongen of knecht. Deze ruiters (meesters) zijn bovendien gewapend van den riem (het midden) tot aan de knieën met beide tasetten en beide kniestukken of gaillardeauxzij moeten het voorste en achterste van de rusting, benevens de casquet, schotvrij hebben van een kort roer. De dienaar draagt een tweede kort roer, van hetzelfde model als van den meester. De paarden mogen niet lichter zijn dan te voren bij de lansiers en grooter dan (oningevuld) palmen, Bagagepaarden mogen geen merries zijn. De ritmeester of kapiteinde luitenant en de kornet zijn gewapend en gemonteerd als de 25 geappointeerden tot bagagepaarden; hunne pages dragen mede een kort roer, gelijk de dienaars van de meesters. b. Harquebusiers. Een casquet, van voren open, tot hoofdbedekking. Een gorgerijn met het achterste en voorste van de rusting. Een kort zwaard, geschikt tot houwen en tot steken, volgens verstrekt model. Een roer of karabijn, de loop niet korter dan 3 voeten, volgens verstrekt model (1). 22 (1) Res. R. v. St. 7 Februari 1602: bovendien een kort roer (pistool).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 361