339 WAPENING- VAN HET VOETVOLK. I. Volgens Res. S. G. 15 Augustus 1596. a. Spiessen of piekeniers. Een stormhoed of morillon. Een gorgerijn met het achterste en voorste van de rusting. Een zwaard of rapier. Een geheele spies (niet een halve spies of een springstok). b. Musketiers. Een stormhoed of morillon. Een rapier. Een musket, schietende een kogel van minstens 12 in het pond. Een furquet of vork. c. Schutten of harquebusiers. Een stormhoed. Een rapier. Een kaliber, schietende een kogel van 17 in het pond (geen vier of vuurroer) (1). II. Wijzigingen volgens plakkaat van 6 Februari 1599 (G. P. B. II. 255). Een spies van minstens 18 hout voeten. Het vierde gedeelte der spiessen (hoogste traktementen) bo vendien gewapend tot aan de elle bogen met gardes en tassetten. Een musket, geboord op 10 kogels in het pond, doch schietende een kogel van 12 in het pond. Een kaliber geboord op 20 kogels in het pond, doch schietende een kogel van 24 in het pond (2). (1) Kaliber, een vuurwapen, ook roer genoemd. Met vuurroer werd meer bijzonderlijk bedoeld een wapen, voorzien van een radslot, hetwelk alleen bij de ruiterij in gebruik mocht worden genomen; het voetvolk moest zich mot het lontslot behelpen. (2j Het kaliber (middellijn der ziel) werd derhalve door de wijziging aanmerkelijk verkleind.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 363