12 Men trad nu in onderhandeling met overste Alart Clant tho Halte die reeds vroeger vergunning had verkregen om 8 vendels van 200 man te lichten tot het doen van „zeker exploit" buiten kosten van den den lande (1). De overste Clant had toen beweerd binnen drie dagen 12 of 1300 strijdvaardige mannen te kunnen leveren om 20 of 24 dagen ruiterdienst te doen onder den overste Maerten Schenck. Hem werd thans commissie verleend tot het lichten van 10 compagnieën, elke van 200 man (2). De overste maakte evenwel bezwaar om een tocht naar Rijnberk en Blijenbeek te ondernemen, tenzij men hem eerst 10000 uitbetaalde (3). Ook thans werden weder alle plannen door geldgebrek verijdeld. Bovendien wenschte de Friesche stadhouder graaf Willem Lobewijk den overste Clant niet te gebruiken voor het verwijderde Rijnberk, maar tegen den vijand in het Groningsche (4). Geen geld ontvangende, verkoos Clant niet langer in dienst van de Staten-Generaal te blijven (5). Zijne in Gelderland vereenigde troepen werden door den vijand genoodzaakt te vertrekken; zij zouden daarom op 2 of 3 schepen worden ingescheept, voorloopig om op de Eems te kruisen. Graaf Willem Bodewijk kreeg aanschrijving om Clant alle mogelijke hulp te ver- leenen, ook met geschut (6). Deze order kwam echter niet tot uitvoering. Clant trok naar Terschelling; ging van hier in groote wanorde naar Holland; enkele zijner benden verschenen voor Amsterdam, Hoorn en Enkhuizente welker aanzien maatregelen werden genomen tot cassatie om de kapiteins „bij den cop te vatten en naar den Hage te brengen". Evenals de gemutineerden van Liefkenshoek en 's-Gravenweerd liep een groot deel van Clant's volk naar den vijand over (7). Niet tegen alle (1) Eenige „trouwhartige personen" hadden aangeboden „voor zeker exploit tot heur „oosten te lichten en wapenen en onderhouden 7 of 8 vendelen van 150 of 200 koppen". Het exploit zou geleid worden door Mr. Floris Thin. Zulks werd goedgekeurd en blanco com mission verstrekt voor een overste (Allart Clant) en 7 kapiteinselke compagnie van 200 hoofden, te lichten in Oldenburg en Oost-Friesland (Res. S. G. 1—5 April 1589). (2) Res. S. G. 1 Juni en Res. H. 2 Juni 1589. Voor het lichten moesten 9000 worden opgebracht (Holland 5782—12—9V2Zeeland 1428-9—8%, Utrecht 598-1—lVa» Friesland 1196—8—11/2). Het volk van Clant was voetvolk. In den tekst moet door ruiterdienst ver staan worden, dat een dienst zou worden verrichtj anders opgedragen aan ruiterij. Het gold het ontzet van Rijnberk. (8) Res. S. G. 22 Juni 1589. (4) Res. S. G. 10 Juli 1589. (5) Res. S. G. 25 Juli 1589. (6) Res. S. G. 3, 12 én 24 Augustus 1589. (7) Res. H. 20 October, Res. R. v. St. 29 October en Res. S. G. 21 November 1589. In het jaar 1590 bood de overste Alart Clant aan om met 1000 man in dienst der Staten- Generaal te tredenmits gesteld op repartitie. De Staten-Generaal vonden zulks niet geraden (Res. S. G. 12 April 1590) en aan den overste werd ontslag verleend (Res. S. G. 18 Mei 1590), Ook kwamen in genoemd jaar klachten in van de graven Edzard en Johan van Oost- Friesland over wanordelijkheden in 1580 door het volk van Clant op de Eems gepleegd. De Staten-Generaal gingen hierop niet in, omdat het verblijf op de Eems zonder hun last of commissie was geschied, zoodat tegen Clant op de gewone wijze kon worden geprocedeerd (Res. S. G. 8 Juni 1590). Clant komt op den staat van oorlog van 1608 voor als Commis saris van de Monstering op (Groningen). In 1614 vond men goed den overste voor bewezen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 36