13 gemutineerden werden zulke strenge plakkaten uitgevaardigd als tegen die van Geertruidenbergwelke eene versterkte plaats aan den vijand over geleverd en alle aanbiedingen tot vergelijk afgeslagen hadden. Met dit al viel het bezwaarlijk om nog in den loop van het jaar 1589 een veld leger samen te stellen. Wel hadden de Staten-Generaal ooren voor het voorstel van graaf Willem Lodewijk omdoor tusschenkomst van graaf Johan den Oude van Nassau, 2000 ruiters en 3 regimenten voetvolk, elk van 3000 man, in waardgeld aan te nemen en deze te gelegener tijd te doen overkomenmaar zij eischten daarbij dat de ritmeesters en kapiteins zich tevreden zouden stellen met den voet van betaling, als hier te lande gebruikelijk was; ook, dat zij niets zouden vorderen voor vroegere diensten (1). Wijl hoog noodig paal en perk moest worden gesteld aan de tochten des vijands uit ReesWachtendonkde huizen van Blijenbeek en Hedel dacht men wel een veldleger samen te stellen, waarover het bevel zouden voeren de graaf van Valckesteijn (Oversteijn) en de vrijheer van Potlitzmaar het vergevorderde jaargetijde, midden November, deed zijn invloed gelden (2). Ook zag men af van het voorstel om troepen te vereenigen in eene versterkte plaatso. a. te Doesburgwelke vesting bijzonder goed gelegen was om de vijandelijke tochten te belettendoch Engelschen, Duitschers en Nederlanders zouden dan in eene beperkte ruimte samen moeten huizen en de vrees was niet ongegronddat „die verschey- dentheyt van natiën inconvenienten zouden mogen causeren" (3). Omtrent het jaar 1589 valt nog aan te teekenendat de Staten-Gene raal de titel van Hoog en Welgeboren graaf voor Prins Maurits veran derden in dien van Hooggeboren Vorst (4). Voor 1590 hoopte men op betere dagen. De petitie voor den staat van oorlog van dit jaar betoogde, dat als gevolg der vele en zwakke garnizoenen weinig volk voor den dienst te velde beschikbaar kon worden gesteld. Men stelde dus voor om tegen den aanstaanden zomer 3000 soldaten en 300 paarden voor 6 maanden aan te nemen; voorts aanwerving van waardgelderszooals reeds geschied was in Holland. Ook werd geklaagd dat de Generaliteit geen voldoende geschut bezat om te lande, wel ter zee, te gebruiken. De steden toonden gewoonlijk weinig lust om hare artillerie te leenen; daarom werden middelen gevraagd om 4 heele en 8 halve kanons met toebehooren aan te schaffen (5). Intusschen was Prins Maurits den 5den Mei 1590 gecommitteerd om het bevel over het krijgsvolk in Gelderland te aanvaardenzoodat sinds diensten en voorgeschoten penningen nadat den tresorier-generaal was opgedragen om te trachten „oft hij dese zaecke met een cleyntgen sal kunnen affmaecken' 3000 toe te kennen (Res. S. G. 12 en 18 April 1614). (1) Res. S. G. 28 September 1589. (2) Res. S. G. 11 en 15 November 1589. (3) Res. S. G. 17 November 1589. (4) Van der Kemp. Maurits van Nassau 1ste deel. (5) Res. S. G. 8 December 1589.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 37