31 brengen. Het hoofddoel van het verblijf te Ommen was om Coevorden ruimschoots uit Zwolle van levensmiddelen te voorzien. Steeds onderhield men de voeling met den vijand, wiens hoofdkwartier te Emblicheim ge vestigd bleef. Voorts werd uitgemaakt, wat men verder met het leger zou aan vangen. Door de Staten-Generaal was zulks overgelaten aan den Prins en de zich bij hem bevindende Raden van State. Men besloot het vol gende (1) 1°. Op den 19den Mei met het leger te marcheeren naar Groningen, ten einde op 23 Mei het beleg te kunnen aanvangen. 2°. Naar Doesburg of daaromtrent te zenden 1200 man tot bescherming van het graafschap Zutphen. Hiervoor werden aangewezen de heer van Locres met zijn regiment van 9 vendelen, versterkt met een vendel van graaf Filips van Nassau en een vendel van Noord- Holland; deze zouden naar het huis te Bronckhorst oprukken. 3°. Lochem, Doetichem, Doesburg, 's-HeerenbergAnholt en Zutphen te voorzien van buskruit en lont. 4°. Friesland zou zorg dragen voor provisie gedurende de eerste zes dagen ten behoeve van 15000 mann.l. 20000 ponden brood en 150 tonnen bier eiken dag, voorts wagens en andere behoeften (2). 5°. Op aanvrage van graaf Willem Lodewijk moest Friesland nog 9 of 10 compagnieën zenden boven de 18, die zich reeds bij 't leger bevonden. Overeenkomstig deze bepalingen werd de marsch den 19den Mei uit Ommen aangevangen, achtereenvolgens in het open veld bij koude en regen gelegerd te Gramsbergen, Emmen en Drouwen-Gasseltezoodat het leger reeds den 22sten voor Groningen kwam. Steeds had men in gesloten massa (slagorde) gemarcheerd tot verbazing van 's vijands spion nen, omdat geen vijand in de nabijheid aanwezig was. Voorop gingen de „esplanadeurs" om te zorgen voor de begaanbaarheid der wegen. Op hen volgden de veldstukken en alle wagens, wijl men in het begin van den marsch den vijand alleen in den rug kon verwachten. De ruiterij marcheerde in bataljons van 3 of 4 vanen op de flanken, in het midden en aan den staart der colonne. Het ligt niet in de bedoeling het verloop van liet beleg te beschrij ven. Wel mag worden aangeteekenddat tegen verwachting, voor namelijk van de Friezen - de burgerij geen oproer, verwekte, toen 's Prinsen leger den aanval begon. De stad bleef, ook toen het vijande lijke vuur reeds met kracht geopend was, hardnekkig weigeren om het Spaansche garnizoen binnen de poorten te laten; zelfs de bevelhebber George Laucicema werd buiten gehouden en moest bij zijne soldaten in (1) Res. R. v. St. van 14 Mei 1594. (2) Zie Aanteekening N°. 17.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 55