bevel des konings van Spanje vernamen om hen te verdelgenin onder handeling met de Staten-Generaal (1). Het grootste gedeelte zocht een toevluchtsoord op het grondgebied der Republiek: door sommigen met vreugde begroet als een vermindering van 's vijands machtdoor anderen met wantrouwen aangezien, voor 't geval eene verzoening met Spanje mocht gelukkenwaarbij zich dan de afwezigheid der ruiterij ten zeerste zou doen gevoelen. Het verloop van deze zaak is afzonderlijk opge nomen (2). D. KRIJGSSCHOOL VAN PRINS MAURITS. In het voorjaar van 1595 werd besloten te velde te trekken en wel naar Overijssel of het Zutphensche, omdat bij eene operatie in het zuiden geen kans bestond dat daaraan Friesche vendelen zouden deelnemen, zonder wier aanwezigheid het leger te zwak bleef om iets uit te voeren (3). Overigens hielden de strijdmiddelen van vriend en vijand elkander als gevolg van verschillende omstandigheden vrij wel in ontzaghet viel dan ook niet te verwachten, dat de veldtocht veel belangrijks zou opleveren. De redenen lagen voor de Zuidelijke gewesten in geldgebrek, het muiten van troepen en den oorlog met Frankrijk. Ofschoon de Noorde lijke provinciën zich bondgenooten noemden, toonden zij, als het op daden aankwam, zulks in geringe mate te zijn; zij konden in het dragen van de extraordinaris consenten niet tot overeenstemming komen. Hun secours naar Frankrijk was uit armoede verloopenkoning Hendeik IY dreigde hen te verlaten en vrede met Spanje te sluiten. De koningin van Engeland was bovendien ijverzuchtig op de verleende hulp aan Frankrijk en eischte al hare voorschotten op, geschat op 80 maal honderdduizend guldens (4). Ook koning Jacobus van Schotland drong aan op ondersteuning in geld en genoegdoening aan Schotsche bevelhebbersdie vóór de af scheiding der Zuidelijke gewesten in dienst der Staten-Generaal hadden gestaan. Daarenboven werden veel ellende en verlies geleden door het buiten de oevers treden der rivieren. Toch trok op 1 Juli 1595 een veldleger te Doesburg samen en ste venden oorlogsschepen den Rijn tot Wesel op, om zooveel mogelijk 's vijands opmarsch over den Rijn te verhinderen of te bemoeilijken. Den 13den Juli hield Prins Maukits eene monstering bij Zelhem, waarbij de sterkte bleek te bedragen (5) 34 (1) Res. S. G. 12 November 1594. (2) Zie Aanteekening N°. 19. (3) Tot de frontier-steden van de Generaliteit werden in 1595 gerekendBredaBergen-op- Zoom, Steenbergen, Nijmegen, Zutphen, Doesburg, Deutichem, Lochem, 's-Heerenberg Anholt, Deventer, Kampen, Zwolle, Hasselt, Blokzyl en Steenwyk (Res. S. G. 1 Augustus 1595). (4) Res. S. G. 19 April 1595. (5) Journael van Anthonis Duyck, I, 611.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 58