41 Maurits te Kruiningen verzameld, naar verschillende garnizoenen (1). De kapiteins, aan wie voor een groot deel de overgave te wijten was, werden niet vervolgd, doch de graaf van Solms ondervond een minder aangename behandeling door de Staten van Zeeland. Hij werd voor zijne diensten als kolonel van hun regiment bedankt; de Staten ver deelden de compagnieën op hunne repartitie in drie regimenten (2). Nog vóór de overgave was Prins Maurits door de Staten-Generaal gemachtigd om 3000 uitheemsche manschappen of even zooveel waard- gelders te lichten (3). Als gevolg hiervan werd door Prins Maurits en graaf Willem Lodewijk terwijl zij zich nog te Kruiningen bevonden het volgende voorgesteld (4): a. de in dienst zijnde compagnieën te brengen op hunne volle sterkte (5); b. te lichten 400 man om de compagnieën van het regiment Engelschen van sir Francis Verb op 150 hoofden te brengen; c. het regiment Schotten op te voeren tot 12 compagnieën van 150 hoofden, waartoe noodig eene vermeerdering van 600 man, n.l. 300 man voor 2 nieuwe en 300 man tot aanvulling van de andere compagnieën d. aan te nemen 6000 waardgelderswaarvan dadelijk de helft te lichten voor 20 compagnieën van 150 hoofden (6) e. voor vast in dienst te nemen vier regimenten vreemdelingen, om, te samen met 50 of 40 compagnieën. Nederlanders, steeds een veld leger van 12 of minstens 10.000 man te kunnen samenstellen. Onder de vier regimenten vreemdelingen werden vooreerst gerekend het regiment Schotten van kolonel Alexander Murray en het regiment Engelschen van sir Francis Vere. Nieuw opgericht zouden worden twee regimenten: een regiment Duitschers, samen te stellen uit Duitschers, welke zich reeds in dienst bij verschillende compagnieën bevonden; benevens een regiment Franschen, aangevoerd door een „Franchois Edel- „man van qualiteyt, die religie ende gemeene saecke wel geaffectionneert „synde, alsmede die capiteynen, die gehouden sullen synhare officieren „ende soldaten te werven uyt de quartierendaerse professie doen vande „religie". Al deze voorstellen werden terstond of later aangenomen, zoomede een ander tot het bewapenen van de infanterie en de cavalerie zijnde het eerste algemeene voorschrift van dien aard (7). Tevens kwam (1) In October beproefde kolonel Johan Piron te vergeefs zich van Hulst meester te maken (Journael van Anthonis Düyck, II, 161 en 162). (2) Over den graaf van Solms zie Aanteekening N°. 22. (3) Res. S. G. 27 en 28 Juli 1596. (4) Res. S. G. 15 Augustus 1596. (5) Zie Aanteekening N°. 23. (6) Zie Bijlage VI. (7) Nader behandeld in Hoofdstukken II, III en Bijlage XII. Bij de invoering der voorgeschreven bewapening werd tevens bepaalddat voor elk stukhetgeen den man bij do monstering ontbrakgekort zou worden op zijn traktement.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 65