44
Zeeuwsche koortsen; alles ingaande op den lsten Mei 1597 (1). Tot
bevordering eener goede krijgstucht, bepaalden de Staten-Generaaldat
bij elke monstering een uittreksel van de „Generale ordonnancie op te
discipline militaire alias krijgsartikelen bij den troep in herinne-
ïing zou worden gebracht (2). Terwijl men voortging om het leger te velde
te brengen hoofdzakelijk vertraagd door geldzorgen werden ver
scheidene ruitertochtenondernomen om achterstallige contributiën op
te halen, met afwisselend geluk ten uitvoer gebracht (3). Een poging
van Prins Maubits om zich bij verrassing meester te maken van Yenlo
mislukte (20 Mei 1597). Dat eindelijk een leger te velde kwam, was
hoofdzakelijk te danken aan den aandrang van den Franschen gezant,
die den 13den Juni 1597 een welsprekende rede hield in de vergadering
dei Staten-Generaal, aantoonende de kwade gevolgen, welke een langer
talmen kon hebbenzoomede de kansdat de koning van Frankrijk
zich anders genoopt zoude voelen om vrede met Spanje te sluiten (4).
Graaf Willem Lodewijk van Nassau kwam den 28sten Juni in den
Haag om met Prins Maubits en den Raad van State te beraadslagen.
Eerst den 15den Juli werd besloten tot een aanslag op Rijnberk; ver
volgens zou men beproeven het graafschap Zutphen vrij te maken (5).
De plannen kwamen tot uitvoering en werden met een gelukkigen uit
slag bekroond.
Het rendez-vous voor de aan den veldtocht deelnemende troepen werd
bepaald op 5 Augustus 1597 aan het Tolhuis tegenover Schenkenschans.
Zij bestonden uit 21 vanen en 65 vendels met het noodige geschut (6).
(1) Zie Aanteekening N°. 28.
(2) Bes. S. G. 81 Juli 1597. Het uittreksel, bevattende zeven artikelen, vastgesteld 19
Maart 1597 is te vinden in S. G. lias loopende 1597 (Algemeen Rijksarchief).
(3) Zoo werd in Juni een tocht gedaan in Lingen, in do stiften Munster en PaSerborn.
Wederkeerig bracht de vijand een bezoek in het Zutphensche (Journael van Anthoxis Düyck
II, 290).
(1) Bes. S. G. 13 Juni 1597. De gezant drong nog meermalen op deze zaak aan (Res. S. G.
12 Juli 1597). Aangezien de provinciën het met elkaar niet eens konden worden omtrent
den Staat van oorlogwerden ten einde de oprichting van een veldleger mogelijk te
maken A 300,000 omgeslagen op afkorting van de consenten (Res. S. G. 18 Juli 1597), en
b(j Holland aangedrongen op het verschaffen van gelden (Seer. Res. S. G. 15 Juli 1597).
(5) Res. S. G. 1116 Juli 1597.
(6) Er was bepaalddat de compagnieën, niet behoorende tot de regimenten der Engelschon,
Schotten en Friezen, zouden worden vereenigd onder de kolonels George Everhard graaf
van Solms, jhr. Floris van Brederode lieer van Cloetingen en jhr. Arnold van Duyven-
voorde. De compagnieën cavalerie werden verdeeld in zeven „esquadres", elk van 3 com
pagnieën (Res. R. v. St. 31 Juli 1597).
De 65 compagnieën voetvolk behoorden tot de regimenten der Engelschon (13), Schot
ten (12), Friezen (15), graaf Georg Everhard van Solms (9), jhr. Floris van Brederode (8),
jhr. Arnold van Ddyvenvoorde (6), benevens de garde (van den Prins en van graaf
Fiups van Hohenlohe). Aan elk regiment werd een schip toegevoegd van 15 of 16 lasten
(Res. R. v. St. 29 Juli). Het geschut bestond uit 15 heele en 15 halve kanons en 10 veldstuk
ken. Henrich Diericxen Verstege had commissie ontvangen als hoefsmid in 't leger tegen
A 16 ter maand (Comm. R. v. St. 31 Juli 1597).