53 Toen de Duitsche vorsten besloten hadden om Rees te gaan belegeren beloofden de Staten-G-eneraal hen te zullen helpen niet pontenbrug- materieel, geschut en munitie; Prins Maurits werd gemachtigd hen met een deel van zijn leger te ondersteunen, mits de provinciën dien tengevolge niet boven hunne consenten zouden bezwaard worden (1). Mendoza wist den Prins, die op dit tijdstip vrij zwaar ziek lag, te belettenzich met de Duitschers te vereenigen. Het zoogenaamde beleg van Rees had een ellendig verloop. Alle gezag ontbrak bij de Duitschers, omdat de onderbevelhebbers van graaf Simon van der Lippe hunne eigene meeningen trachtten door te drijven. Zij verlangden eindelijk de hulp in te roepen van graaf Willem Lodewijk van Nassau maar alvorens deze hieraan gevolg kon geven, was het pleit reeds beslist. De slecht betaalde belegeraars begonnen te muiten en sloegen op de vlucht tot schande van de Duitschers moest het beleg worden opgebroken (midden September 1599). Otto Herman van Bylandt, vrijheer van Rheydt, bezette de stad Emmerik met een deel Brunswijksche troepen; Mendoza zijnerzijds, G-ennep (3 November 1599) en bedreigde Emmerik. Prins Maurits zond de kolonels William Edmond en Arent van Duyven- voorde met 15 vendelen en 500 paarden daarhenen (16 November). Op 18 Januari 1600 verlieten de Brunswijkers de stad Emmerik, alwaar alleen een Nederlandsch garnizoen van 10 compagnieën onder jhr. Pieter van Ghistelles achterbleef. De stad zou weder op zekere voorwaarden in het bezit komen van den hertog van Cleve (2). Mendoza zag wegens de Staatsche bezetting van Emmerik geen kans om in de Yeluwe te vallen en besloot dus tot ontruiming van Rees en Gennep (18 Decem ber 1599)om de winterkwartieren op te zoeken. Ten einde zijne muitende troepen, die zich te Peer en te Weert verzamelden en wegens geldgebrek de landen van Luik en Keulen uitplunderden, beter onder den duim te houdenverspreidde Mendoza hen zoover mogelijk uit elkander over Luxem burg, Namen, Limburg en Brabant. De toestand van het vijandelijke leger liet dus, korten tijd na de inhuldigingen van aartshertog Albertus en zijne gemalin Isabella in de zuidelijke gewesten, veel te wenschen over (3). Ook zij waren buiten staat het leger te betalen en beweerden dat zulks door den koning moest geschieden. Ook het Staatsche leger betrok de winterkwartieren, nadat men te voren had besloten om de Brabantsche dorpen, op beide oevers van den Demerdie hunne contribution niet betaald haddendoor Paul Bacx te laten straffen (4). Het buitengewoon slechte weer belette de uitvoering; (1) Seer. Res. S. G. 4 Augustus 1599. (2) Res. 8. G. 8 Juni 1600. Naam en titel van den hertog waren: Johan Willem, hertog tot Cleve, Gulik en Berg, graaf van der Marck en Ravensherg, heer tot Ravenstein. (3) Zie Aanteekening N°. 38. (4) Zie Aanteekening N°. 39. Soortgelijke tochten, doch op kleinere schaalwaren ook een paar malen in Augustus 1599 in Brabant ondernomen onder graaf Lodewijk Gunther van Nassau.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 77