56 besloten. Op verzoek van den Prins zouden de Staten-Generaal en twee leden van den Raad van State hem vergezellen om, in geval van tegen spoed, terstond te kunnen beraadslagen. Een der eerste maatregelen betrof het in dienst stellen van 4 a 5000 waardgelders tot bezetting der plaatsenwaaruit de garnizoenen moesten te velde trekken (1). Voorts zouden twee veldlegers geformeerd worden; een aanzienlijke krijgsmacht bestemd voor Vlaanderen om dit onder geregelde contributie te brengen,' met Duinkerken tot einddoel; eene andere, kleinere, om den vijand „op te houden, ende te amuseren, „ende ordre te stellen dat hy egeen impressie en doe by diversie" (2). Deze verdeeling strekte tevens om den vijand in 't onzekere te laten aangaande 's Prinsen bedoelingen. Graaf Willem Lodewijk zou intus- schen zijn stadhouderschappen tegen een vijandelijken inval bescher men. Het kleine leger onder graaf Filips van Hohenlohe werd den 15den Juni vereenigd te Ophemert en trok twee dagen later naar Nijmegen; het telde 8 vanen en 20 vendelen, de laatsten verdeeld in twee regimenten onder de kolonels jhr. Arnout van Duyvenvoorde en jhr. Charles van Wijngaarden (3). Prins Maurits voerde zelf het groote leger aan. Tot zijn gevolg be hoorden zijn broeder graaf Hendrik Frederik en vele aanzienlijken, als jhr. Justinus van Nassau, Johan Adolp hertog van Holstein, broeder van den regeerenden hertog, Johan Ernst vorst van Anhalt, broeder van den regeerenden vorst, de graven Frederik, Albreoht, Otto en Hendrik Willem van Solms, Henry de Coligny, heer van Chatillon-sur-Loing (4), Thomas lord Grey op Wilton en anderen. De infanterie werd door den Prins verdeeld in drie afdeelingen (5), respec tievelijk aangevoerd door graaf Ernst Casimir van Nassau graaf George Everhard van Solms en sir Francis Yere. De ruiterij, ingedeeld in zeven regimentenkwam onder de bevelen van graaf Lodewijk Gunther van Nassau luitenant-generaal der cavalerie (6). Gedurende den opmarsch (1) Zie Bijlage VI. (2) Seer. Res. S. G. 3 Juni 1600. Van het heffen van contributiën en brandschattingen kwam hoegenaamd niets. (3) De verstandhouding tusschen Prins Maurits en den graaf van Hohenlohe was niet altijd van de beste, vooral na het huwelijk van laatstgenoemden met 'sPrinsen zuster Maria op 7 Februari 1595. Hohenlohe luitenant-generaal over de troepen ter repartitie van Holland en Zeelandwerd te nauwernood door den Prins in deze waardigheid erkendgeheel niet als het een bevel gold buiten het gebied dezer provinciën. Door bemiddeling van de Staten-Generaal verklaarde de Prins zich tevreden met Hohenlohe's benoeming te Ophemert (Res. S. G. 12 en 13 Juni 1601). (4) Kleinzoon van den admiraal Gaspard de Coligny. Hij volgde in het begin van 1601 Odet de la Noue op als chef van het regiment Franschen. (5) De benaming „Infanterie" reeds in Spanje en Frankrijk in gebruik bezigde de Prins o.a. in een brief aan Johan van Oldenbarnevelt gedateerd 9 Maart 1599. (6) Zie voorts Aanteekening N°. 41hoofdzakelijk bewerkt uit het Journael van Anthonis Duyck, II, 638 e. v voor het Staatsche, en uit A. L. P. de Robaulx de Soumoy „Histoire de l'archiduc Albert" voor het Spaansche leger.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 80