64 breken (1). De troepen uit het noorden des lands hadden de grootste moeite om over de bevroren en met ijs bezette rivieren te geraken. In Ostende leed men veel gebrekde sterkte der bezetting verminderde sterk (2) en de gemeenschap met Zeeland werd voortdurend bemoeilijkt door de galeien van Sluis, meer nog door het onstuimige weêr (3). Op een der hachelijkste oogenblikken toen generaal Francis Verb reeds met den vijand begon te parlementeeren kwamen in de laatste dagen van December 1601 eenige schepen met versterking van personeel en materieel te Ostende aan, in 't begin van het volgende jaar gevolgd door meerderezoodat weldra een 60tal versche vendelen aanwezig waren. Deze werden verdeeld in vier kolonelschappen, elke van 15 ven delen, onder jhr. Frederik van Dorp, Daniël de Hertaing, heer van Marquette, sir William Edmond en jhr. Diederik van Dorth (4). Bij eene wapenschouwing op 16 Januari 1602, toen 30 van de 60 nieuwe vendelen binnen waren, bleek 't dat de 82 vendelen (oud-garnizoen) te samen 3365 weerbare mannende 30 nieuwe vendelen samen 2500 man uitbrachten. Onder deze getallen waren begrepen 31 vendelen Engelschen met 1127 man. Een-en-twintig vendelensamen sterk 750 man, konden nu weldra de belegerde vesting verlaten. Bij de groote troepensterkte, die Ostende vereischte, zou het bezwaarlijk vallen In 't vervolg een leger te velde te brengen, tenzij de krijgsmacht althans tijdelijk werd versterkt. Yooral zou zulks noodzakelijk blijken, indien men in den loop van 1602 den vijand voor Ostende wilde verdrijven: zeker het beste middel tot behoud dier stad, terwijl „de experientie leert dat de defensive „costelijcker is als de offensive, sonderlings van een plaetx die soe veel „behouft(5). Graaf George Everhard van Solms wien een verlof voor twee maanden naar Duitschland was verleend (6), kreeg opdracht om daar behulpzaam te zijn tot het lichten van twee regimenten ruiters; hij overleed echter den 23sten Februari 1602 op reis. Zijne commissie ging over op graaf Lodewijk Gunther van Nassau (7). De in dienst van den lande zijnde (1) Dit geschiedde zeer tegen den zin van de Staten van Holland, die reeds maatregelen hadden getroffen om door het zenden van burgers gelegenheid te geven aan de garnizoenen om zich te voegen by het leger van den Prins (Res. H. 24—27 November 1601). (2) Zie Aanteekening N°. 45. (3) Ook particulieren, vooral de zoetelaars, leden veel schade door het vuur van den vijand en het nemen hunner schepen door de galeien. Om het aanvoeren van proviand in de belegerde vesting aan te moedigen werd later den zoetelaars een vierde van hun geleden schade vergoed (Res. S. G. 14 Mei 1602). (4) Res. S. G. 24 December 1601, 1, 12 en 14 Januari 1602. Voortaan zouden elke maand 12 of 15 vendelen worden afgelost (Seer. Res. S. G. 2 Februari 1602). (5) Petitie R. v. St. voor 1602 (Res. S. G. 24 October 1601). (6) Res. S. G. 16 Januari 1602. (7) Seer. Res. S. G. 11 Maart 1602. Zie voorts Hoofdstuk II. De vaan van graaf George Everhard ging over op graaf Ernst Casimir van Nassau (Res. H. 7 MaartRes. R. v. St. 16 April 1602); zijn vendel voetknechten op graaf Hendrik Frederik van Nassau (Res. H. 7 Maart, Res. R. v. St. 13 Maart 1602).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 88