67 tevens de Zuidelijke gewesten de Spaansche zijde zouden verlaten eh gemeene zaak met hen maken (1). 't Was geraden den veldtocht zoo spoedig doenlijk te openen, aangezien 's vijands leger nog aanzienlijk versterkt werd en de benden van ordonnantie onder de wapenen waren geroepen. Prins Maürits verdeelde het veldleger in drieën. Het eerste gedeelte onder bevel van sir Francis Yere die met de gevraagde verster king uit Engeland was teruggekomen bevatte alle compagnieën En- gelschen en 16 vanen ruiterijverzamelplaats te Pannerden (2). Het tweede gedeelte, onder bevel van graaf Hendrik Frederik en toezicht van graaf Willem Lodewijk van Nassau, bestond uit de regimenten Friezen en Schotten, benevens die van den heer van Dommarville (Franschen) en jhr. Karel van der Noot, ook met 16 vanen: loop plaats te Neder Elten (3). Het derde deelgecommandeerd door graaf Ernst Casimir van Nassau, was samengesteld uit het regiment Duitschers, het regiment Walen, de regimenten van Leonidas de Bethune (Franschen), jhr. Diederik van Dorth en jhr. Johan van Loon, mede met 16 vanen: loopplaats aan 't Tolhuis. Op 17 Juni 1602 werd het leger op de loopplaatsen gemonsterdde Duitsche ruiters nabij Bees; de sterkte bleek te bedragen 5422 ruiters en 18942 man, zoodat steeds gerekend mocht worden op minstens 5000 „vechtende paarden" en 17000 „vechtende mannen" (4). De tocht nam op 19 Juni een aanvang. Met een groote nasleep van geschut en voertuigen trok het leger bij Nijmegen en Mook met schipbruggen en ponten over de rivieren en volgde verder den linker Maasoever, zonder de door den vijand bezette steden Venlo en Roermond te verontrusten (5). Ter hoogte van Maastricht ging de marsch westwaarts over Tongeren naar St. Truyen, steeds in slagorde, de 15 stukken geschut van de blok wagens genomen en opgelegd. De vijand had zich verschanst opgesteld achter de kleine Geete, tusschen Wanghe en Haekendover, oostwaarts van Thienen, alwaar Prins Maurits hen den Ssten Juli 1602 met ongeveer een vierde van zijn macht ten strijde trachtte uit te lokken. Doch te vergeefs„ende dit is d'eerste reise dat de Staten vande (1) Mr. Groen van Prinsterer. Archives, 2de Serie, Tome II, 121, 149, 144 en 147. (2) Als commandant van een derde van het leger te velde ontving Francis Yere extra 500 ter maand; zijn broeder Horatio, die in 't bijzonder de compagnieën Engelschen zou aanvoeren, 250 (Res. S. G. 16 Juni 1602; bij welke resolutie tevens geregeld werden de extra-traktementen voor andere hoofdofficieren). (3) Graaf Hendrik Frederik ontving voor het commandement over een derde van het leger een traktement van 500 ter maandbenevens 1200 voor aanschaffing van zijne tenten (Res. S. G. 23 Maart en 1 April 1602). (4) Zie Aanteekening N°. 46. De monstering was gelast bij Res. S. G. 14 en 15 Juni 1602. (5) Een aanslag op Yenlo behoorde wel tot de wenschen der Staten-Generaal, doch alle te nemen maatregelen waren door hen aan Prins Maurits overgelaten (Res. P. G. 14 Juni 1602).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1913 | | pagina 91