68
„Vereenichde Nederlanden met volle resolutie bataille aen haeren viant
„hebben gepresenteertende dat den viant met een macht van 16
„ofte 17000 mannen die oyt heeft geweigert, hoewel het wijsselyk voor
„hem was gedaen een bravade te lijden ende Brabant te beschermen
„lievert als met slaen tlant te hasarderen, want nu liet hij alle de
„schade op de neutralen" voornamelijk het bisdom Luik „vallen
„ende defendeerde syn eygen lant ende bedwong der Staten leger sonder
„vrucht te doen over Brabant ofte tottet ontset van Ostende wederom
„te keeren ende alle heur extra-ordinaris costen te vergeefs te ge
schieden" (1).
Toen de Zuid-Nederlanders niet bijvielen, verlangden de Staten-Gene-
raai dat Prins Maubits Grave zou vermeesteren (2); het leger brak
den lOden Juli op en verscheen acht dagen later voor genoemde stad.
Gedurende den marsch op grooten afstand gevolgd, doch niet bemoei
lijkt door het leger van den vijand onder Francisco de Mendoza
wilde de Prins onderweg geen stand houden of slag leveren, wegens
gebrek aan levensmiddelen, welke eerst bij aanvang van het beleg
van Grave toevloeiden. Liever had de Prins van het beleg afgezien
en ware hij langs de rivier naar Ostende getrokken; doch op last van de
Staten-Generaal werd het beleg voortgezet. Zij kwamen zelfs met den
Raad van State in het leger om te spoediger beslissingen van allerlei
aard te kunnen nemen (3). Als reden tot voortzetting van het beleg
gold voornamelijk de wensch om nog eenig nut te trekken van de
Duitsche ruiters, tegenover de kans dat de tocht naar Vlaanderen geen
goeden uitslag zou opleveren.
Geruchten alsof Mendoza Rijnberk wilde belegeren brachten graaf
Ernst Casimir van Nassau per scheepsgelegenheid met versterkingen
daarheen (4), o. a. met eene compagnie Denen onder kapitein Floris
Long (5). Omtrent dezen tijd was mede sprake van een aanslag op
Thionville met behulp van een Fransch edelmandeze aanslag had echter
geen voortgang (6).
Terwijl de Staten-Generaal zich nog bij het leger ophielden besloten
zij op den 4den Augustus eene revue te houdenwaarbij 't bleek dat
(1) Journael van Anthonis Duyck III, 413. Het groot aantal dagen, gedaan over den
tocht van Mook langs de Maas naar St. Truyenvindt oorzaak in de slechte regeling van
het onderhoud der troepenmede hoofdoorzaak van de mislukking van den tochtomdat
de vyand daardoor krachtiger maatregelen kon nemen.
(2) Seer. Res. S. G. 14 November 1602.
(8) Res. S. G. 21—26 Juli, Res. R. v. St. 21 en 22 Juli 1602.
(4) Res. S. G. 26 Juli 1602.
(5) In Res. S. G. 8 Juni 1602 wordt gesproken van een door George Long in het land ge
brachte compagnie Denen. Het blykt uit Res. S. G. 18 Augustus en 18 September, dat
Floris Long mede commissie kreeg van kapitein over eene compagnie.
(6) Seer. Res. S. G. 26 Juli en Res. S. G. 29 September 1602. Van een dergelyken aanslag
is mede reeds sprake in de Seer. Res. S. G. van 14 Maart 1600 en later in die van 8 De
cember 1603.