69
de sterkte bedroegongerekend zieken en afwezèndenvoor de 50 vanen
4827 paarden en voor de 125 vendelen 15077 man.
Middelerwijl was Mendoza van Thorn langs den linkeroever der Maas
getrokken en op 11 Augustus reeds tot Groot-Linden genaderd, dus op
korten afstand van het belegeringskorps, hetwelk zich door contraval-
latie-liniën tegen hem beveiligde. Dientengevolge was de rivier de Maas
boven Grave voor den Prins afgesloten; het gevaar dreigde, dat de
vijand door Ravestein te bezetten ook beneden de vesting de gemeen
schap zou afsnijden. Zoover zou 't evenwel niet komen. Wel deed
Mendoza aanvallen op de contravallatie-liniënmaar den 21sten Augustus
veranderden de zaken geheel van aanzien. Nog sterker dan het Staat
solie belegeringsleger had de vijand met geldgebrek te kampen (1);
vele dier soldaten, vooral Italianen, kwamen aan Prins Mattkits pas
poort verzoeken om vrij naar hun vaderland te kunnen wederkeeren.
Mendoza zag zich genoodzaakt den 23sten Augustus den terugtocht te
aanvaarden, daarbij weder den linker Maas-oever volgende. Te Baarlo
begon de openlijke mutinatie (28 Augustus); de muiters wierpen zich
in grooten getale in Hamont, hetwelk door Mendoza bezet werd, nadat
de muitende cavalerie daaruit was vertrokken. Sinds 8 September 1602
nestelden deze ruiters te Hoogstraten (2)de Staten Generaal beloofden
hun ondersteuning met wapenen, vivres, enz., mits zij de landen van
Breda en Bergen-op-Zoom ongemoeid lieten (3), en machtigden Prins
Maurits om met hen te onderhandelen (4), Het vijandelijke leger was
zoodoende buiten staat om iets van belang te ondernemen. Den dag,
waarop Mendoza besloot de poging tot ontzet van Grave op te geven,
werd sir Francis Yere in het gelaat gekwetst en genoodzaakt zich te
Nijmegen te laten verplegen (5). Zijn taak werd door Prins Maurits
overgedragen aan den achttienjarigen PIendrik Frederik diens eerste
zelfstandige bevel (6). Op 19 September 1602 gaf Grave zich over na
(1) Geldnood heerschte by alle provinciën. Toch geraakten in dezen tyd enkele maat-
schappyen en bijzondere personen tot grooten rykdom door de handalstochten naar de
Spaansche bezittingen in Oost-Indië. Den 20sten Maart 1602 was octrooi verleend tot oprich
ting der Oost-Indische Compagnie (G. P. B. I, 530) en op 1 April werd opgemaakt een
„Akte, noopende de gerechtigheyt van Syne Excellencie, als admirael generaal" (G. P. B.
II, 2245).
(2) De inhoud van den ban dd. 15 September 1602door den aartshertog Albertus over
de muitelingen uitgevaardigd vindt men in het Journael van Anthonis Duyck III471.
Tegen dezen ban gaven de gemutineerden een uiterst scherp en satyriek tegenschrift in
het licht: geheel door Emanuel van Meteren, Historiën der Nederlanden, in het 24e
Boek overgenomen.
(3) Res. S. G. 19 September 1602.
(4) Ibid. 27 September en 1 October 1602.
(5) Op het gedrag van sir Francis Vere vóór en gedurende het beleg van Grave vielen
gegronde aanmerkingen te makenhy was zelfs by de Engelschen niet gezien. (Volgens
het Journael van Anthonis Duyck, op onderscheidene plaatsen handelende over den tocht
van Prins Maurits en het beleg van Grave.)
(6) Journael van Anthonis Duycic III456.