77 „worden met de betalinge van het vierdubbelt van tegen dat zij aen „den vijant sullen gecontribueert hebben, maer oock aan den lijve, naer „gelegentheyt der zaecke." Behalve redouten, waren ook daarbij be grepen schepen, jachten of soldaten (1). De uitvaardiging van eon plakkaat ter zake moest wachten op de uitvoering der ontworpen werken. In- tusschen bracht de vijand de Veluwe onder contributie (2). De verdreven koning van Bohemen, gewoonlijk genoemd „de Winter koning", was den 22sten Januari 1621 door keizer Ferdinand II in den ban gedaan; tegelijkertijd de markgraaf Johan George van Brandenburg- Jagerndorf, vorst Christiaan van Anhalt en graaf George Frederik van Hohenlohe (3). De keizer schonk de Lausitz aan keurvorst Christiaan van Saksende Opper-Palts aan hertog Maximiliaan van Beieren (4). Na afloop der onderhandelingen tusschen de stenden van Silezië en keurvorst Christiaan begaven koning Frederik en zijne gemalin zich over Bruns- wijk en Munster naar Utrecht, waar zij met een gevolg van 85 personen en 150 paarden aankwamen (5). Den 20sten April verscheen hij voor de eerste maal ter vergadering van de Staten-Generaaldie nogmaals 50.000 tot onderhoud der troepen van Mansfeld en een leening van 150.000 bewilligden (6). Daarmede hielden de subsidiën voor de ge ünieerde vorsten op; na vruchteloos beproefd te hebben om onder steuning van koning Jacobus te verkrijgen verloren zij allen moed (7). Door bemiddeling van den aartsbisschop-keurvorst Johan Schweikardt kwam te Mainz een verdrag tot stand tot ontbinding van de Protes- tantsche Unie (12 April 1621) (8). Alleen landgraaf Maurits van Hessen had 300.000 rijksdaalders te betalen om zijn land tegen moord en plundering te vrijwaren; toch zou de dertigjarige oorlog weldra anders leeren (9). Ook de graven Lodewijic II van Nassau-Weilburg, Johan de Middelste van Nassau-Siegen en de Wetterausche vorsten verdroegen zich met Spinola (10). Niettegenstaande de aanzienlijke uitbreiding van het Staatsche leger in de maand Februari verklaarde Prins Maurits dat hij bij bezetting der talrijke Cleefsche en Guliksche plaatsen geen 100 compagnieën te velde zou kunnen brengen. Vermeerdering der strijdkrachten bleef aan (1) Res. S. G. 8, 10, 11 on 11 December 1621. (2) Res. S. G. 29 December 1621. (3) Res. S. G. 6 Mei 1621. De ban werd op 29 Januari te Weenen uitgevaardigd. (4) Res. S. G. 9 December 1621. (5) Res S. G. 5, 8, 10 en 15 Aprit 1621. Tot het gevolg behoorde o. a. graaf Johan Ernst van Saksen—Weimar die, evenals anderen van het gevolg, don Staten-Generaal zijne diensten aanbood (Res. S. G. 12 Juni, 6 Juli 1621). (6) Res. S. G. 28 Juni, 6 en 7 Juli 1621. (7) Res. S. G. 16 Maart 1621. (8) Res. S. G. 11 Maart en 21 April 1621. (9) Res. H. 9 Maart—8 April 1621. (10) Zie Aanteekening N°. 45

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 101