78
de orde, hoewel de Staten-Generaal in Juli de garnizoenen uit Kronen
burg en andere onversterkte sterkten en plaatsen lieten vertrekken (1).
Men stond voor de keuzewaardgelders of soldaten. Nam men waard-
gelders in dienst, dan kreeg men tal van gedroste soldaten, die een
rustig verblijf in de stad verkozen boven het leven te velde; toch nam
men ze aanvooreerst omdat Spinola had afgehandeld met de geünieerde
vorsten en zich naar de Nederlanden kon begeven, ook bij gebrek
aan middelen om soldaten te betalen, hetgeen men met de waardgel
ders niet zoo nauw behoefde te nemen en veelal de zorg voor hunne
betaling aan de steden kon overlaten. De Raad van State ging dus
over tot het repartieeren van waardgelders, de provinciën machtigden
de magistraten der steden om dezen te monsteren en te beëedigen (2).
Dientengevolge vermeerderden de veldtroepen met 4000 soldaten, maar
namen de geldzorgen aanmerkelijk toe, welke nog drukkender werden
wegens de noodzakelijkheid om zich het lot van in Duitschland ontslagen
benden aan te trekken, die zich anders in 's vijands armen wierpen.
Van de Protestantsche partij had alleen graaf Ernst van Manspeld het
veld gehouden: op het voetspoor der Spanjaarden voerde hij den oorlog
meer tot verderf des lands dan tot beslissing van den strijd. Met Hen
drik van der Merwede, Johan Michel von Obertraut en andoren,
was hij naar de Palts getrokken, dwong Gonzales Hermandez de Cor
dova om het beleg van Frankendaal op te breken en nam te Heilbron
15000 man der afgedankte troepen van den koning van Bohemen en de
geünieerde vorsten in dienst (8).
De koning van Bohemen bood den Staten-Generaal aan om de ruiters
van graaf Herman Otto van Limburg-Stirum over te nemen (4). Dezen
waren in Maart 1621 ten getale van ongeveer 800 uit Bohemen naar
Brunswijk getogen, waar hertog Frederik ülrich 500 in dienst nam;
de overigen - trokken naar Munster. De Staten namen 200 ruitersge
wapend als harquebusiers of karabiniers, voor enkele maanden over en
deelden hen in 2 compagnieën, onder den graaf Van LimburgStirum en
(1) Res. S. G. 8 Juli 1621.
(2) Res. S. G. 8, 21, 23, 26 en 27 April, 20 Mei; Res. II. 9 Maart—8 April en 25 Mei—
26 Juni 1621.
(3) Ros. H. 9 Maart—8 April 1621. Natuurlijk stond het slecht geschapen met de geld
zaken. Het regiment cavalerie van Adriaan Meganck en het regiment infanterie van
Hendrik van der Merwede ontvingen van de vorsten in plaats van afbetaling assignaten
op Hunne HoogMogendenwaarover dezen zich ontstemd betoonden (Res. S. G. 1 Juni
1621).
(4) De koning wenschte bovendien aan de Generaliteit over te doen 600 centenaars kruit
en lont (Res. S. G. 10 Februari 1621), 2 heele en 1 halve kartouw, 3 stukken van 12 en 3
van 6 tegen kogelzwaarte. (S. G. Lias loopende 1621 dd. 10 September en Res. S. G. 21
September).