81 Om de samenstelling te beletten in de Zuidelijke Nederlanden doof graaf Archibald van Argyll van een nieuw regiment uit overgekomen Britten, vooral Ieren, zoogenaamd tegen den wil van koning Jacobus, werd aan de Staatsche schepen verboden deze troepen herwaarts over te brengen (1). Het liet zich aanzien dat de staat van oorlog voor 1622 weer be zwaarlijk zou zijn op te maken (2). De Raad van State vroeg niet minder dan 12 millioen (8). Hoewel de oorlog op het punt stond weer te ontbranden wilde Gelderland zijne quote van 51/2 tot 3°/0 verminderen; Overijssel weigerde betaling voor vijf compagnieën (4)beide provinciën werden voorloopig tot reden gebracht (5); niet zoo de Staten van Zeeland, die 3 compagnieën zonder betaling lieten en geen geld tot versterking der andere beschikbaar stelden. Ook Friesland liet 5 compagnieën on betaald (6). De lasten des oorlogs kwamen dan ook in hoofdzaak op Holland neer, niettegenstaande men daar meermalen de klacht hoorde, dat „het land geaccableert met lasten, de comptoiren bloot van gelde, „de financiën veel ten achteren" waren (7). De inspanning van Holland's magistraten en de handel, vooral van Amsterdam, verklaren het over wicht der provincie op de andere; hoewel dezen zich zulks lieten welge vallen, kwamen zij toch herhaaldelijk met Holland in botsing. Een op 14 Mei met Denemarken gesloten verdrag was strijdig met vroegere Hanse-overeenkomsten (8), en wekte bovendien achterdocht bij Zweden, welke Staat nog altijd in oorlog was met Polen (9). Het verdrag haalde niets uit. De verstandhouding met koning Jacobus liet nog steeds veel te wenschen over. Hij wilde niet meegaan met de staatkunde van zijn parlement om te zamen met de Republiek de OostenrijkSpaansche monarchiën te bestrijden; na het overlijden van koning Filips III van Spanje (31 Maart 1621) huichelde hij eenstem migheid, zonder echter de traktaten te willen vernieuwen of hulp ver- leenen. Wel spoorde hij de Republiek sterk aan om den koning van 6 (1) Res. S. G. 9 en 10 Februari 1622. (2) S. G. Lias loopende 1621, 2de helft, bevat een „Staat van de defecten" sinds 1614, zoo mede staten van de contribution van Brabant, Vlaanderen, O ver-kwartier van Gelderland, de landen van Overmaze en Lingen. (3) Res. S. G. 27 October 1621. (4) Res. S. G. 15 en 18 September 1621. (5) Ros. S. G. 16—18 en 24 December 1621. (6) Res. S. G. 3, 10, 19, 20 en 28 Augustus, 3, 15 en 18 Soptember 1621. (7) Res. H„ 9 Maart—8 April15 September en 13 October 1621. (8) Res. S. G. 15 Mei 1621. Archief S. G. N<\ 8296. (9) Voor den koning van Zweden was hier te lande een verguld „wapen of harnas" vor- vaardigdevenzoo voor den prins van Wales, later koning Karel I, hetgeen echter bleek niet te passen, waarop door de Staten van Holland aangeboden werd „bij de conste- „naers van dit landt een te doen maecken op s\jn maet, dat gentyl soude wesen" (Res. H. 1 December 1621). Hieruit blijkt, dat ook in de Republiek pronkwapenen vervaardigd werden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 105