86
beleg van Gulik voort (1). De vesting verkeerde in goeden staat van
van verdediging en was voorzien van alles, behalve van geld om de
troepen te betalen, zoodat 't den gouverneur Frederik Pithan groote
moeite kostte om de krijgstucht te handhaven (2). De meeste moeite
baarde het verkrijgen van fourage voor de paarden. Prins Maurits
volgde daarbij het voorbeeld van den vijand, die contribution hief in de
landen van G-ulik en Berg, Munster, Recklinghausen en Paderborn (3),
maar alles beter en op korteren afstand dan het Staatsche legerhetwelk
zich verre tochten bij ontstuimig, nat en koud weder, over bijna onbe
gaanbare wegen moest getroosten, waarbij de krijgers tot de knieën door
de modder waadden. Bovendien begonnen de Rijn en andere wateren
te wassen en traden buiten de oevers, zoodat menschen en paarden ziek
werden en stierven; vele soldaten liepen naar den vijand over (4). Nadat
de vijand bij Buderich was opgebroken, trok Prins Maurits in het laatst
van November van Dornick naar Emmerik; eenige compagnieën waren
toen reeds per schip naar de garnizoenen teruggekeerd. Nadat Cleef en
Kranenburg door het overschietende deel van het Staatsche leger ont
manteld waren, verlieten de laatste troepen Emmerik op 3 December;
de tijdelijk opgeroepen officieren, conducteurs en anderen werden afge
dankt, de waardgelders ontslagen. De Prins bezocht vervolgens de
grensvestingen. De gedeputeerden hadden aan de Staten-Generaal ver
zocht, dat zij „discretelijck soude willen handelen mette laeste gedaen
„reveue van het volck van oorloge" en de compagnieën eerst in de
garnizoenen te laten monsteren (5)zulks kwam ten voordeele van
de compagnieën, die groote armoede geleden hadden; de bij de revue
opgenomen sterkte, derhalve ook de betaling, bedroeg aanzienlijk meer
dan bij latere monsteringen. Neemt men in aanmerking dat de sterkte
eiken dag door overlijden en desertie slonk, terwijl de kapiteins met
den Staat afrekenden volgens de laatst gehouden monstering, dan ont
vingen dezen in den regel meer dan zij hadden uit te geven. De Staten-
Generaal antwoordden op de aanvrage door den Raad van State om
gelden tot afbetaling van allerhande door de compagnieën te velde
gemaakte schulden, dat geen penningen in voorraad waren en men zich
dus met de laatstelijk gezonden 50.000 moest trachten te behelpen (6).
(1) Res. S. G. 29 September 1621. Mede op den linkeroever van den Rijn tegenover
Rees, waar de kapitein Holger Rosenkrans het bevel voerde (Res. S. G. 22 Juli) en de
Generaliteit een fort had laten bouwen met 222 hutten voor de soldaten (Res. S. G. 20
October 1621).
(2) Res. S. G. 3 October 1621.
(3) Res. S. G. 9—13 October, 13 en 22 November 1621. Zie voorts Aanteekoning N°. 49.
(4) Res. S. G. 8 en 13 November. Lias loopende 1621dd. 3 November.
(5) Res. S. G. 20, 29 en 30 November. Lias loopende 1621, dd. 26 November en 2
December.
(6) Res. S. G. 17 en 29 November 1621.