91 Den 22sten Januari was de geheele voorraad koorn verbruikt en moest Frederik Pithan capituleerenGulik zou op 2 Februari worden overge geven, indien voor dien dag geen ontzet opdaagde (1). Uit een krijgs kundig oogpunt beteekende het verlies van Gulik weinig, maar onbe rekenbaar was de zedelijke schade voor de Republiek: nog onlangs door den vijand ontzien en gevreesdthans diep vernederd. Om den volksgunst niet te verliezenwierpen de Staten-Generaal de verantwoordelijkheid voor het verlies op den gouverneur Pithan, die langen tijd te 's Gravenhage gevangen zat, ten slotte van alle vervolging ontheven, doch niet in zijne militaire betrekking hersteld werd (2). Het vertrouwen in de Republiek was schier overal geschokt; alleen het zwakke machtelooze Brandenburg kon haar steun niet missen. Johan Sigismund was in 1619 overleden en als keurvorst opgevolgd door zijn zoon George Willem die de in de erflanden gevolgde staatkunde geheel door graaf Adam van Schwartzenberg liet beheerschen. Aanvankelijk juichte deze den voorspoed van Spinola's wapenen toe, hopende op een verzoening met den keizer en verlossing van de voogdij der protestantsche Nederlanders; maar al spoedig inziende dat de banden van Spanje nog veel meer zouden knellen, kwam hij tot andere gedachten en bewerkte een overeenkomst met de Republiek, waarbij Brandenburg de verplich ting aanvaarde tot oprichting van een regiment van 1000 man het eerste jaar sterk 1B00 en betaling van een vierde deel der leger- lasten op crediet van de Staten-Generaal. Het regiment was georgani seerd op Staatschen voet, onderworpen aan het reglement op de „disci pline militaire", en kwam in 1621 onder bevel van Johan vanKettler, heer tot Melrich en vrijheer van Monjoye; Prins Maurits benoemde de officieren uit bevoegde ingezetenen der erflanden (3). Tevens regelde men de in 1615 en 1616 door Brandenburg gemaakte schulden respectievelijk ten bedrage van 100.000 guldens en 100.000 rijksdaalders, welke door den ontvanger Pieter Houffijzer verhandeld waren (4). Een en ander kreeg beslag bij het „accoord" van 10 Maart 1622, waarbij de Republiek den keurvorst ondersteuning beloofdewanneer hij in het rustig bezit der erflanden was gesteldtevens hulp bij het invorderen van de schattingen gemeene middelen en andere inkomsten. Daarentegen moest de keurvorst (1) Res. S. G. 22 27 Januari en 9 Februari 1622. (2) Na gevangen geweest te zyn op de voorpoort te 's Gravenhage kreeg hü voorloopig huis-, vervolgons stads-arrest aldaar, waarvan hij zich eerst op 8 December 1625 ontslagen zaghem werd zelfs geweigerd om als volontair deel te nemen aan het ontzet van Breda (Res. S. G. 7, 15, 18 en 24 Juni, Res. R. v. St. 22 Juli 1624; Res. S. G. 1 en 5 April, 6 No vember en 8 December 1625). (3) Res. S. G. 13, 27—31 Augustus 1621; Seer. Res. S. G. 10 Januari; Res. S. G. 10 Fe bruari, 1 en 26 Maart, 28 Mei 1622; „Geheimes Staatsarchiv" te Berlijn, Rep. 24. (4) Res. S. G. 2 en 3 Februari, 13, 27—31 Augustus 1621. De zoogenaamde „Hoefijzersche schuld" beliep in 1650, interest op interest van het debet, moer dan 17 honderd duizend guldens, terwijl reeds 2 a 3 honderd duizend betaald waren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 115