105
dreven door geldnood tot onderhoud der troepen, graaf Anton Gunther
van Oldenburg om 200.000 rijksdaalders op te brengen en liet het slot
Apen als onderpand bezetten (1).
Hertog Christiaan van Brunswijk nam den 25sten November afscheid
van de Staten-Generaal. Ongeacht zijn zilveren arm, wilde hij weder
met een nieuwe krijgsmacht van 8 a 10000 man te velde gaan; de
Republiek leende hem 30.000 (2). Toen de Staten-Generaal afkeu
ring aan den aartsbisschop-keurvorst van Keulen te kennen gaven, dat
hij troepen tegen hertog Christiaan liet aanwerven, betoogde de kerk
vorst, dat de wapening niet hem, maar zijn broeder hertog Maximi-
liaan van Beieren gold (3).
Middelerwijl verlieten de troepen van Mansfeld en van hertog Chris
tiaan het grondgebied der Republiek, met achterlating van alle zieken
en gekwetsten. Aangezien niemand verplichting gevoelde om dezen te
verzorgen, besloot de Raad van State dat voortaan het land de ver-
plegingskosten zou dragen tegen vier stuivers per dag en per persoon,
bovendien twee stuivers voor geneesmiddelen en geneeskundige of chi
rurgische hulp (4).
Na de vermeestering van Heidelberg en Mannheim door Tilly kregen
de in de Palts achtergebleven Engelschen onder Horatio Yere vergun
ning om naar de Republiek terug te keeren; vijf compagnieën kwamen
te Medemblik, drie te Delfzijl; zij werden vervolgens te Gouda ontslagen
of ingedeeld bij de in Staatschen dienst staande compagnieën Engel
schen (5). Tegenover koning Jacobus' gebleken onwil om zijn schoonzoon
met de wapenen te helpen, iets tegen de geestelijke vorsten of de
macht der katholieken te ondernemenverloor het behoud van Papenmuts
alle belang en bekommerde de Republiek zich even weinig om de
verdedigers als om het onderhoud der versterkingen. De commandeur
Hatzfeld gaf de sterkte den 29 December 1622 over aan graaf Hendrik
van den Berg; de voorwaarden van overgave waren gelijksoortig aan
die van Gulik (6).
Meermalen meende men op het spoor te zijn van samenspanningen
tegen Prins Maurits, maar zelfs de pijnbank vermocht daarvoor geen
bewijzen te leveren. Toch bleek 't in het voorjaar van 1623, dat de
zonen van Johan van Oldenbarneveld zich daartoe hadden verleend:
(1) Res. S. G. 6 December 1622.
(2) Res. S. G. 24, 25 en 28 October 1622, met bepaling dat men 20.000 zou korten op
den derden termijn van Mansfeld.
(3) Res. S. G. 29 November 1622.
(4) Res. R. v. St. 22 December 1622.
(5) Res. S. G. 22 November en 8 December 1622, 16 Januari 1623.
(6) Res. s. G. 4 Januari 1623. Groot was het verschil in behandeling van den overste
Hatzfeldt aan wien J'iOO werden toegelegd (Res. S. G. 7 April) en den gewezen gouver
neur van Gulikden overste Pithan die zich nog steeds te 's Gravenhage in arrest bevond.