Ill
geheele land schuldig maakten aan „foulen, excessen ende violatien van
„vrouwen ende dochteren" (1). Toen koning Gustaaf Adolf van Zweden
bij de Staten-Generaal op ontruiming van het graafschap door de Mans-
feldsche benden aandrong, aangezien zij de goede zaak slechts schaadden
antwoordden de Staten, dat de troepen in dienst van de drie bondge-
nootenniet van de Republiek stonden (2). De bondgenooten redden zich
met groote woorden, doch lieten het onderhoud van het leger aan de
Oost-Friezen over. Om althans Emden, alwaar 3 Staatsche compag
nieën 600 man onder den kapitein Ernhart Erentreyter in garnizoen
lagen, tegen overlast te vrijwaren, gelastten de Staten-Generaal den
kapitein om eenige huizen in den omtrek der stad te bezetten en ver
leenden zij aan het graafschap een nieuwe akte van neutraliteit. Maar
de burgers verzetten zich terecht bij de Generaliteit tegen het onge-
wensehte verblijf van Mansfeld in hun graafschap (3). De Staten wan
trouwden hem eveneens: bij zijn aanvrage om sloepenen fregatten, zoo
genaamd tot samenstelling van een schipbrug, meest waarschijnlijk tot
berging van buit, veroorloofden zij enkel het gebruik van sloepen, die
op wagens konden geladen worden (4). Alleen geld en veel geld, kon
een einde maken aan de dagelijks toenemende wanorde. Emden had
nog 60.000 voor het Staatsche garnizoen te betalen en vroeg, om
aan zijen verplichtingen te kunnen voldoen, honderdduizend gulden aan de
Republiek ter leen (5); voor de ontruiming van het graafschap door
Mansfeld waren driemaal honderdduizend gulden noodig. Hoewel alle
partijen belang daarbij hadden, wilde graaf Enno niets bijdragen „om 't
„respect van de Neutraliteyt", de Stad Emden niets „om 't respect van
„de Spaensche Navigatie"; doch de ridderschap, de steden Norden,
Aurich en de huismansstand trachtten eene leening bij de Republiek te
sluiten; deze wilde hierop alleen ingaan als de helft daarvan voor de ge
leverde wapenen werd bestemd, de andere helft voor Mansfeld, doch
eerst na volkomen ontruiming van het graafschap door zijne troepen (6).
Terwijl de onderhandelingen omtrent de geldleening slepende bleven,
ontwikkelde de vijand groote bedrijvigheid; vijf legers waren op de
been: Tilly, Cordova en Anholt in Duitschland, graaf Hendrik van
den Berg in Brabant, Ambrosius de Spinola in Vlaanderen (7). Tilly
naderde Oost-Friesland. Graaf Ernst Casimir lettende op de „bedenckelicke
(1) Res. S. G. 25 April 1623.
(2) Res. S. G. 4 Juli 1623. Het schrijven des konings was gedateerd van 4 Februari.
(3) Res. S. G. 30 Mei, 7 Juni en 1 Augustus 1623.
(4) Res. S. G. 30 Mei, 21 Juni, 17 en 25 Juli 1623.
(5) Res. S. G. 7 Mei en 5 Juli 1623.
(6) Res. S. G. 21 en 29 Juli, 5 Augustus; Res. H. 28 Juli 1623. Emden voerde nog steeds
levendigen handel op Spanje (vergelijk Deel II, Bijlage X).
(7) Res. S. G. 2 September. Binnen 24 uur was een schipbrug over de Schelde bij Ant
werpen geslagen, zoodat Bergen-op-Zoom nogmaals vreesde voor een beleg (Res. S. G. 3
September 1623).