l2è pagnieën Engelschen, welke door desertie en ziekte „uytnemende swack" waren, betaalde men alleen de presente manschappen. Nog vóór het einde des jaars bevonden zich 6000 man in de gasthuizen of op servies geld bij burgers (1). Een poging om Breda van levensmiddelen te voor zien mislukte door windstiltezoodat de schuiten niet ter bestemde plaatse konden komen (2). Voor de eerste maal bleef het leger gedu rende den winter te velde en werden de waardgelders niet afgedankt. De overste Walhaven van Gent had Lunen, Carnen, Unna en het huis te Hoerde, gelegen in het graafschap Mark, bezet; de paltsgraaf Willem Wolfgang eigende zich de heerlijkheid Pallandt toe, welke aan den graaf van Culemborg toebehoorde en een zelfstandig onderdeel van het Duitsche Rijk vormde (3). De vijand verontrustte Drenthe en Overijssel uit Lingen en Oldenzaal, het Maas-Waalsche uit 's-Hertogenbosch en ontzag zich niet om ook burgers onder sauvegarde te „vangen ende spannen". Utrecht loofde belooningen uit op het vangen en dooden van vijandelijke loopers, doch de Raad van State zag op tegen maatregelen van weerwraak in de door den vijand bezette streken ten noorden van de Waal, aangezien ook de Staatschen zich aldaar schuldig maakten aan „foulen van soldaten" (4). Tot beveiliging van de Veluwe lieten de Staten-Generaal den Gelderschen IJssel door 3000 huislieden ter lengte 23,119 roeden (ongeveer 90 K.M.) tusschen IJsseloord (Westervoort) en Coten (Katerveer) open bijten en door 18 stevige met ijzer beslagen schuiten, elke bemand met vier matrozen, open houden. De huislieden werkten op eigen kosten, doch kregen planken hutten voor den nacht. Voorts verschafte de Generaliteit 17 ponten, tegen 350 per stuk om des zomers schipbruggen te slaangeld voor 4 matrozen per ponttegen 1 per dag5000 aan gereedschap1500 aan planken voor de hutten en 1500 voor vuur en licht gedurende een jaar. Het kwartier van de Veluwe, die dit alles te betalen had, zag in deze resolutiën der Staten-Generaal ten onrechte een verkorting van zijne rechten, doch het was „geen questie van jurysdictie maer van bevrijdinge van 't lant" (5). Middelerwijl was Gelderland in 1625 nog niet bevrijd van contributiön aan den vijand (6). (1) Res. S. G. 3, 9, 18, 20 en 24 December 1624. Ook bij den vijand heerschten ziekten en ellende in hooge mateop 5 December brandden 's vijands kwartieren van de Bourgon diërs, Schotten en een groot deel van het regiment van graaf Johan van Nassau af (S. G. Lias loopende 1624dd. 7 December). (2) Res. S. G. 14 December 1624. (3) Res. S. G. 11 November 1624. (4) Res. S. G. 11, 23 en 29 November, 5, 12, 16, 18 en 23 December 1624. De Generaliteit wenschte geen geld te besteden voor maatregelen tegen de loopers in Utrecht (Res. S. G. 4 en 18 Januari), hoewel zij zelfs gevaar opleverden voor Holland (S. G. Lias loopende 1625 dd. 28 Mei). (5) Res. S. G. 22 en 28 November 1624. (6) Res. S. G. 6 Mei 1625.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 152