139 troepen op 14 Juni te Waalwijk vertrok jhr. Filips de Zoete de Lake, genaamd Haultain, gouverneur van Sluis, met de Zeeuwsche compag nieën naar Prinsenland, de luitenant-kolonel Filips van Thienen met 20 compagnieën naar Steenbergen; een deel van het voetvolk en het gros der ruiterij bezetten de steden aan den IJssel en de Waal, de rest den Bommelerwaard en Geertruidenberg (1). Den 27sten Juli was Waalwijk ontruimd, niet zonder nieuwe beden om geld; sommige compagnieën hadden sinds 24 weken geen betaling ontvangen. De trein der artillerie, de pontgasten, drie compagnieën pionniers en eenige wagens bleven in dienst. Om de troepen op verhaal te laten komen had prins Hendrik Frederik het leger verdeeld tot bewaking der grenzen èn om zoo noodig spoedig naar den Rijn te kunnen oprukken, waar de aanwezigheid der Mansfeldsche troepen nabij Rees niet zonder gevaar scheen (2). Daarom hield men de waardgelders tot October onder de wapenen (3). Bij monstering bleek het leger ongeveer 6000 man infanterie en 800 ruiters te tellen, verre beneden de daarvoor betaalde gelden; aangezien haast alle officieren bij dit feit betrokken waren, liet men straffen achterwege (4). De Mansfeldsche troepen hadden gansch niet tot ontzet van Breda mee gewerkt en waren in het begin van Juni uit de Langstraat vertrokken. Tot voorbij Grave had men hen door Nederlandsche commissarissen laten begeleiden (5); zij gedroegen zich op marsch „seer qualicken", hetgeen niet viel te verwonderen: de menschen leden honger. Bij gemis van wagens tot vervoer van levensmiddelen werden deze op onvoldoende wijze te scheep uit Arnhem en Nijmegen aangevoerd (6), hetgeen nog maals aanleiding gaf tot strooperijen en desertie. Weggeloopen Man- feldsche en andere soldaten maakten zelfs 's-Gravenhage en omstreken onveilig; de provoost mocht paspoorten uitreiken aan zieken; de ge zonden die niet in 's lands dienst wilden tredenmoest hij „bij de cop" vatten en gevangen zettentegen soldatendie zich naar Zeeland wilden begeven om overtocht naar Engeland te bekomen, werd een plakkaat uitgevaardigd om 't hun te beletten (7). De aanvankelijk op eene nominale sterkte van 14000 hoofden berekende Mansfeldsche infanterie telde bij aankomst te Rees niet meer dan 5000 man, die, wanneer zij binnen (1) Res. S. G. 17 Juni; 6 en 22 Juli 1C25. (2) Res. S. G. 14, 18, 23, 28 en 30 Juli; 5 Augustus 1625. (3) Res. S. G. 27 September. De afdanking te Delft gaf aanleiding tot wanordelijkheden wegens de afbetaling en het geknoei met passevolanten (Res. R. v. St. 29 September, 17 en 20 October). De pest in Coevorden maakte 't voorloopig niet geraden de aldaar liggende drie compagnieën waardgelders uit Friesland naar huis te zenden (Res. S. G. en Res. R. v. St. 9 October 1625). (4) Brief van Alviso Cohtauini N°. 129, dd. 23 Juni 1625, Centraal Archief te Venetië. (5) Res. S. G. 30 Mei en 2 Juni 1625. (6) Cat. van tijdperk II N°. 222, dd. 3, 5 en 6 Juni; Res. S. G. 13 Juni 1625. (7) Res. S. G. en Res. R. v. St. 16 en 24 Juni 1625. Zie Aanteekening N°. 80.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 163