140 enkele dagen geen betaling ontvingen „door hongers noot" zouden ver- loopen. De Staten-Generaal verschaften 20.000 op belofte van rem bours door de gezanten van Frankrijk en Groot-Brittannië; de commis sarissen bleven borg voor 6000 broodgeld (1). Hertog Christiaan van Brunswijk—Luneburg trok den 2den Juli met 7 a 800 paarden naar het stift Keulen, meer om de ruiters bij elkander te houden dan om voordeelen te behalen. Na Oerdingen te hebben „gepetardeerd", ingenomen en ge plunderd, vestigde hij zich te Haaften met belofte aldaar de orde zoo goed mogelijk te handhaven (2). Mansfeld beweerde naar Savoye of Venetië te willen gaan, doch liep meer kans naar het noorden te moeten wijken: schrikbeeld voor Oost-Friesland, zoodat de Staatsche bevelhebber van Leeroord bevel kreeg, geen Mansfeldsche soldaten toe te laten; verder mocht hij niet gaan, aangezien zij in dienst van vier vreemde mogendheden stonden (3). Aan keurvorst George Willem van Brandenburg baarden de Mansfeldsche troepen te Rees groote zorg, niet alleen wegens het „verderff" zijner luiden, maar ook door de komst van de Keizerlijken onder Tilly en Anholt (4). De overste Walraven van Gent had zich in Mei, terwijl eenige plaatsen aan den Weser door Hans Hugo van Osnabrugge in naam van den keurvorst bezet waren, meester gemaakt van Bielefeld; bij de nade ring van genoemde veldheeren met 9000 man infanterie en 2000 ruiters moest hij het beleg van het huis Sparenberg opgeven en het graafschap Ravensberg ontruimen; hij trok over Bredevoort naar Emmerik (5). De Staten-Generaal trachtten Cleve, Kranenburg, Uden, Sonsfeld, 's-Grave laar en Mantelberg neutraal te doen verklaren met gelijke belofte hun nerzijds betreffende Goch (6); doch de keizerlijken wilden Mansfeld on schadelijk maken en bemoeiden zich niet met deze plaatsen. Mansfeld vertrok naar den Haag, zijne tot 3000 man te voet en ruim 600 te paard geslonken troepenin groote wanordezonder gelddoch met veel te veel bevelhebbers achterlatende (7). Binnen enkele dagen telde zijn leger geen 2500 man meer, feitelijk roovers en plunderaars; hunne officieren verkeerden voortdurend „in vreese om gevangen ende bij haer „eygen volck aen den viant gelevert te worden." Yoor de land-bewoners was de toestand ondragelijkde bereden roovers kwamen zelfs in Overijssel, waar zij o. a. Amsterdammers en onder con ti) Res. S. G. 18, 22, 30 Juni on 7 Juli; Lias loopende 1625, dd. 30 Juni. De commis sarissen dankten 300 wagens en 100 trekpaarden af, zoodat 70 wagens en 40 paarden ovor- bleven. (2) S. G. Lias loopende 1625, dd. 3 en 7 Juli; Ros. S. G. 8 Juli. (3) Res. S. G. 19 Juni en 1 Juli 1625. (4) Res. S. G. 3 Juli 1625. (5) Res. S. G. 26 Mei, 14 Juni en 8 Juli; Res. R. v. St. 8 Juli; S. G. Lias loopende 1625, dd. 7 Juli. (6) Res. S. G. 12 Juli, 14, 15, 26 en 27 Augustus 1625. (7) S. G. Lias loopende 1625, dd. 7 en 13 Juli 1625.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 164