lippen om het stuk zwavelkies vast te houden. Het rad is door een deksel q tegen weersinvloeden beschermd. Hot spannen van het rad geschiedt door een sleutel, passende op het vierkant b- de ketting vouwt zich om de haft c en spant zoodoende de slag veer e; gelijkertijd grijpt het vooreinde der stang f het gat van het rad en houdt dit, met behulp der stangveer h, in onbeweeglijken stand; het andere einde der stang komt gelijkertijd tegen den langen arm der aftick-iniichting g. Het pandeksel l wordt vervolgens teruggeschoven en de haan met het zwavelkies op het rad gebracht, Drukt men nu tegen den tiekker, dan komt de stang vrij, zoodat deze niet meer in het gat van het rad grijpt, de slagveer zich ontspant, de tanden van het rad snel tegen het zwavelkies schuren en vonken doen ontstaan, welke het kruit op de pan, vervolgens de lading doen ontbranden. BESCHRIJVING VAN HET SNAPHAANSLOT. Dit slot bestaat uit 14 deelon: de slotplaat a (met b—g aan de bui tenzijde en h o aan de binnenzijde), do haan b, de haanrust e, de pan d, het pandeksel e, het slagstuk de slagstuk veer g, de tuime laar h, do slagveer i, de trekkerstang k, de t rekkers tang veer lde voet van het pandeksel m, de pandeksel veer n en do tuimelaarstang o. Aan de as p van den haan is op een vierkant aan de binnenzijde van de slotplaat de tuimelaar h bevestigd. De slagveer i ligt met den korten arm tegen den rand van de slot plaat en werkt met den langen arm tegen den tuimelaar. De arm q van de trekkerstang k treedt met een nok u buiten de slotplaat, teiwijl de trekker werkt op den rechthoekig omgebogen arm r. De trekkerstangveer l verzekert den vasten stand. De voet m van het pandeksel draait om een stift van de slotplaat, zoodat het pandeksel e heen en terug op de pan d kan schuiven, waarbij de vaste stand verzekerd wordt door de pandeksel veer. Woidt nu de neörgelaten haan (met den voorkant tegen de haanrust c) teiuggetiokkendan glijdt het achtereinde t over de nok udie naar binnen wijkt, totdat de haan voorbij is, om daarna dezen in dien stand vast te houden. Gelijktijdig met deze beweging van den haan schuift door het wentelen van den tuimelaar, de tuimelaarstang o het pandeksel e op de pan d. Drukt men vervolgens, door middel van den trekker op den arm r van de trekkerstang kdan treedt de nok u naar binnen en zal de haan door de werking van de slagveer i naar voren slaan tegen de staal vlak te s van het slagstuk waarbij de tuimclaarstang o bijtijds het deksel e van de pan verwijderd heeft. Het slagstuk f zelf wordt bewogen op de veer g. VIII IXHOUD.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 18