171 Alle genoemde korpsen zullen nader behandeld worden in het gedeelte 3 van dit hoofdstuk. De regimeiiten werden in den regel genoemd naar hun chefs, de rangorde naar de data der benoeming van de kolonels, zoodat wanneer een der oudste kolonels een pas aangestelde tot opvolger kreeg, het re giment onder aan de lijst van dezelfde „natie" geplaatst werd. Het zelfde geschiedde met de rangorde der compagnieSn in hetzelfde regi ment wanneer een chef van het regiment aftraddan kwam zijne compagnie-colonnelle als een gewone compagnie onder aan de lijst bij het regiment, terwijl die van den nieuwen chef als nieuwe compagnie- colonnelle bovenaan geplaatst werd. Wij zullen in het gedeelte B het gebruik volgen ten opzichte der benoeming: om dit ook met de rang orde te doen schijnt minder noodzakelijk. Het is vrijwel onmogelijk, bovendien nutteloos, om den overgang (genealogie) der infanterie-compagnieën te geven op gelijke wijze als voor het ruiterwapen. In hoofdstuk I zijn enkele overgangen vermeld. Hier onder volgen nog andere en enkele losse opmerkingen wegens de be trokken personen en om de aandacht op sommige eigenaardigheden te vestigen. In noot 3 van Aanteekening N°. 3 worden genoemd de kapiteins Hans Meinhard van Schoenberg, Frederik Pithan, Pieter van Sedlnitzky, Struyff (vermoedelijk dezelfde als de in noot 6 voorkomende Johan Streiff van Lauenstein) en Hendrik Elderen wier compagniën tijdelijk in dienst der possedeerende vorsten overgingen. Schoenberg veelal enkel met zijn voornaam Meinhard aangeduid wiens regiment op 27 December 1610 uit den dienst dier vorsten werd ontslagenzond zijne compagnie onder den vaandeldrager over 's Gravenweerd naar Arnhem met verzoek om ze, ingevolge toezegging van 11 Maart 1610, weder in dienst van den lande ter repartitie van Groningente stellen. Groningen maakte eerst bezwaren, wijl „tjaar van haar consent is geexpireert ende „omdat andere provintien de staat van oorlog niet hebben aangenomen" waarop de Staten-Generaal bepaalden, dat men de compagnie „sal laten „leggen, daer die leet", totdat de betaling was verzekerd; de provincie bewilligde ze weder op den staat van oorlog van 1612 te brengennadat de compagnie van 200 op 100 hoofden was teruggebracht (1). Aangezien Schoenberg zelf in dienst trad van den keurvorst van de Palts, rees de vraag of hij zijne compagnie op Groningen mocht behoudenterwijl men hierover beraadslaagde, meldde de keurvorst in een schrijven van 11 Augustus 1616 Schoenberg's overlijden, met aanbeveling om de com pagnie te geven aan graaf Johan Casimir van Loewenstein; Groningen verkoos echter den luitenant Nicolaas Beringer, die reeds acht jaren (1) Res. S. G. 5, 10, 15 en 20 Januari, 2 en 3 Februari; Res. R. v. St. 31 December 1611. Omtrent de compagnieën der overige genoemde officieren raadplegen men het naamregister.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 195