172
lang feitelijk de compagnie had aangevoerd en op wien de commissie dan
ook in 1617 overging (1).
Als voorbeeld hoe soms al te jeugdige personen in 's lands-dienst werden
genomen, strekke eene resolutie der Staten-Generaal van 10 April 1614,
waarbij zij, lettende op de door wijlen jhr. Johan van Lauwijck, schout
te Burenbewezen dienstendie o. a. den lande op eigen kosten met zes
paarden gediend had, gunstig beschikten op een request van zijn zoon
Coenelis om diens 13jarigen zoon Huybert gedurende twee jaren te
plaatsen bij de compagnie van jhr. Diederik Vijgh, heer van Soelen en
amtman te Tiel; na afloop der twee jaren zou Huybert aan Hunne
Hoogmogenden worden voorgesteld „om te sien waertoe deselve hem
„sal disponeren" (2).
In 1620 besloten de Staten van Holland om Nederlandsche compag
nieën aan landzaten te geven, die vóór 1609 gediend hadden, blijkbaar
omdat gedurende het Bestand personen zonder eenige militaire bekwaam
heid tot kapitein waren aangesteld. Om te voorzien in het bevel van
16 compagnieën, diende men bij Prins Maurits een voordracht in van
48 personen, onder welke de luitenants en vaandrigs voorkwamen, een
zeventiende compagnie was bestemd voor Filips zoon van den landgraaf
Maurits van Hessen, mits hij „hoewel jonck zijnde", die compagnie
zelf zou leiden en het land niet verlaten zonder afstand te doen van
het kapiteinschap (3). De Prins koos 4 kapiteins, die niet op de voor
dracht stonden; vijf voor vaandrig gepasseerde sergeanten ontvingen als
schadeloosstelling een extra-traktement van hoogstens 10 per maand (4).
(1) Res. S. G. 14 Juni, 3 en 12 September 1616; Res. R. v. St. 15 Maart 1617. De graven
van Loewenstein zyn gesproten uit het huwelyk van Frederik den Zegenrijke, keurvorst
van de Palts, en Clara van Tettingen.
(2) Zie Aanteekening N°. 85.
(3) Na het ontijdig overlijden van Filips, ging de compagnie over op Marten Adelaer
(Res. R. v. St. 25 Januari 1627).
(4) Res. H. 4, 7, 13, 15, 25 en 27 Juli 1620.