209 AANTEEKENING N°. 7 (bladz. 11). De geheele Nederlandsche cavalerie, behalve de vanen van Gerard van Warmelo, drost van Salland, van wijlen Werner van den Houte en den kapitein Hendrik Elderen, die met een deel zijner dragonders tijdelijk in dienst was getreden van den markgraaf van Ansbach, zou aan den tocht deelnemen. De ritmeesters moesten tegen 20 Mei hunne compagnieën voltallig aanvullen met deugdelijke mannen, paarden en wapenen, de kurassiers met goede bidets en wel bereden jongens, eiken jongen gewapend met een pistool (Res. S. G. 21 April 1610). De 37 compagnieën infanterie waren 3 compagnieën Nederlanders (graaf Hendrik Frederik van Nassau, 200 man; graaf Filips Ernst van Hohenlohe, 195 manWillem Adriaan graaf van Hornes en heer van Kessel, 146 man)541 man. 10 compagnieën van het regiment van graaf Ernst Casimir van Nassau, onder den luitenant-kolonel Frans Huseman. 1500 16 compagnieën van het regiment Walenonder den lui tenant-kolonel Daniël de Caluart1298 8 compagnieën Friezen800 Totaal 4139 man. Bij elke der staven van de 4000 Franschen en 4000 Britten, bevonden zich 2 kolonels regiments-commandanten2 luitenant-kolonels2 sergeant majoors, 1 kwartiermeester, 1 provoost, 1 commissaris voor de vivres en 1 voor de munitie, benevens 8 conducteurs voor vivres en munitie (S. G. Lias loopende 1610, dd. 1 April). Naar verhouding werd zulks ook bij de regimenten der Republiek in acht genomen. De compagnieën te paardzoomede die te voet ter sterkte van 200 man, beschikten over 2 bagagewagens, compagnieën van mindere getal sterkte slechts over een wagen. Evenals voorheen had een overste-luitenant recht op 2 wagens, de wacht- en de kwartiermeester samen op een, de provoost en de chirurgijn mede op een voertuig (Res. S. G. 5 Mei 1610). Bovendien waren 500 wagens elke wagen bespannen met 3 goede sterke paardentegen een vergoeding van 3 per dag noodig tot vervoer van munitie, vivres, enz. (Res. S. G. 16 Mei 1610). De vivres (beschuit, rogge en haver) zouden als regel per schip vervoerd worden; koorn en meel moesten in de Rijn-provincie worden aangeschaft (Res. S. G. 3 Mei 1610). Per stuk geschut rekende men op 500 schoten. Tot het personeel der artillerie behoorden verder 6 edellieden van het geschut, 2 „geexperi- menteerde" ingenieurs, elk met 5 of 6 conducteurs, 2 kapiteins elk met 50 pioniers2 contrerolleurs van de fortificatie-werken elk met 2 conduc teurs en 1 schrijver; voorts, 4 schepen van oorlog, elk met 80 man, 14

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 233