221 AANTEEKENING N°. 28 (bladz. 41). Walraven van Gent heer van Oijenhield zich in 1615na zijn ontslag uit keurvorstelijk-Brandenburgschen dienst, op de oostelijke grenzen des lands onledig met aanwerving van manschappen ten dienste der mis noegde Fransche edelen. In October ontvingen de gouverneurs en com mandeurs der grensvestingen zoomede de magistraat van Deventer last om alle wervingen voor Fransche edelen te verbieden en te beletten (Res. S. G. 8, 10 en 13 October 1615). Prins Maurits moet kennis ge dragen hebben van de handelingen des heeren van Oijen, die comman dant was van zijn vaan kurassiers. In 1617 wierf hij in het Gulik Cleefsche een regiment van 2000 ruiters, hetwelk hij, met geldelijke ondersteuning uit Nederlandbij den hertog van Bouillon te Sedan wist te brengen (Res. S. G. 7 Maart); middelerwijl had de verzoening van den hertog met den koning den tocht reeds overbodig gemaakt. De te Sedan met één maand in stede van vier maanden betaling afgedankte ruiters mochten kwartieren betrekken in het Guliksche, mits zij alle kosten vergoedden. Zij vestigden zich voorloopig te Dalem (Res. S. G. 2 en 7 Juni). Het aanbod van hertog Karel Emanuel van Savoye om de ruiters in zijn dienst te nemen was den Staten-Generaal zeer welge vallig, aangezien aartshertog Albertus reeds troepen verzamelde om hen uiteen te jagen. (Res. S. G. 18 Mei, 1 en 9 Juni 1617). Alvorens in te gaan op het verzoek der Savooische onderhandelaars om de aange worven ruiters met 6 of 700 Staatsche ruiters naar Savoye te geleiden, achtten de Staten-Generaal een onderzoek door twee monster-commissa rissen noodig (Res. S. G. 5 Juni). Doch bij hun aankomst was de overste van Gent op reis naar Sedan om zoo mogelijk de hem nog toekomende gelden te innen. De ruiters „1200 meesters, fray volck, wel gemonteert „ende gewapent voor ende achter" toonden zich bereid om naar Savoye te trekken, zoodra zij afbetaling hadden ontvangen. De Staten-Generaal boden aan, Savoye gedurende 5 maanden met 60.000 per maand te helpen4000 voor elke compagnie van 100 paardenmet inbegrip dei- traktementen van de hoofdofficieren. In afwachting eener nadere beslissing werden de 15 compagnieën gelegerd te Cleve, Kranenburg, Gennep, Goch en Uden elke 1 compagnie, 5 compagnieën te Nijmegen en 3 te Grave (Res. S. G. 7 en 9 Juni). Hoewel het tot een contract kwam, sprongen toch de onderhandelingen af: de provinciën wilden geen geld genoeg toestaan en Savoye bleef achterstallig (Res. S. G. 23 Juni e. v.). Het duurde nu niet lang of de ruiters begonnen te stelen en te rooven „ende gheraeckten vele aen galgen ende op raders". (W. van Gouthoeven. „D'oude chronijcke ende historiën van Hollandt, van Zeelandt ende „Utrecht", 1636). Vooral het platte land van Keulen en Nijmegen hadden veel te lijden, zoodat men de ruiters zoo spoedig mogelijk wilde kwijt raken (Res. S. G. 30 Juni, 4, 12 en 14 Juli 1617).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 245