228
op de stad te ondernemen (S. G. Lias loopende 1616, dd. 22 Juni, Res.
S. G. 4, 20 en 27 Juli). In 161S waren 18.000 besteed aan de forti
ficatie-werken van Vlissingen onder voortdurende moeilijkheden om geld
van Zeeland los te krijgen (Res. S. G. 30 Juni, 26 Juli, IS en 22
Augustus, 16 November en 29 December 3618).
AANTEEKENING N°. 31 (bladz. 47).
Joost graaf van Bronkhorst en heer van Borculogehuwd met Maria
van DER Hoya, gravin van Limburg en vrijvrouwe tot Stirumoverleed
in 1553, waardoor volgens Munster het leen Borculo aan dit bisdom
verviel. Hun zoon, graaf Joost van Limburg en Bronkhorst, heei van
Stirum, Wisch en Borculo, verzette zich hiertegen en droeg zijne belangen
op aan'het Hof van Gelderland, alhoewel de Sat en-Generaal Borculo als
vreemd gebied beschouwden (Res. S. G. 10 Maart en 9 April 1614). In
1616 stelde Munster voor om het geschil door een „frundtlijcke confe
rentie" op te lossenmaar noch een bijeenkomst te 's Gravenhage in
1617. noch een voorstel van hertog Frederik Ulrich van Brunswijk
in 161S om de zaak aanhangig te maken bij het Rijks-kamergericlit te
Spiers leidden tot een oplossing (Res. S. G. 17 September 1616; 14 Maart,
23, 24 en 31 Mei 1617; 14 Juli 161S). Borculo werd op 28 Maart 1623
door den baron van Anholt bezet.
AANTEEKENING N°. 32 (bladz. 47).
Volgens ingekomen berichten was de vijand, zonder dat men wist wat
hij in 't schild voerde, te velde gekomen met 6 a 7000 man voetvolk,
14 of 15 kornetten paarden, ongeveer 120 wagens met munitie en vivres,
450 bootsgezellen, 6 kanons en eenige veldstukken. Aangezien hij zijne
plannen kon volvoeren alvorens men gereed was zulks te verhinderen,
besloten de Staten-Generaal af te wachtente meer wijl zij de garnizoenen
van Emmerik en Rees versterkt hadden met 5 tot 600 man. Boven
dien lieten zij de cavalerie zich gereed maken om op het eerste bevel
te marcheeren en het voetvolk zoo nabij mogelijk de frontieren vei-
zamelen, met 5 of 6 stukken geschut, ponten, fourage, enz. Zeeland,
Friesland en Groningen werden verzocht geen zwarigheden te maken om
de compagnieën te harer repartitie hunne standplaatsen te doen verlaten
(Res. S. G. 5 en 6 April 1616). De ritmeesters vroegen hierop betaling
voor de bidets, waarmede men ongeveer 100.000 ten achteren was.
Maar op geen enkel kantoor waren penningen te vinden, zoodat de ont
vanger-generaal moest gemachtigd worden om gelden op te nemen ten
laste van de „defectueuse" provinciën (Res. S. G. 9 en 15 April 1616).
De equipage-meester Pompeus de Havere en de brugmeester Hubert
Jansz. Geerman ontvingen last tot opzending naar Emmerik van 16 ponten