228
t. De kapitein Herman Frenck, door de stenden van Boheraen be
noemd tot kolonel van een regiment infanterie, ontving vergunning tot
het lichten inde Guliksche erflanden van 6 compagnieën van 160 hoofden
(Staats-archief Dusseldorf „Kurkölnische Archiv" n°. 40; toestemming
verleend door Prins Maurits d.d. 28 April 1619) (1). Bij' klachten van
Brandenburg over deze lichting wezen de Staten-Generaal op het voor
beeld door den vijand gegeven: graaf Hendrik van den Berg lichtte
wel in het graafschap Zutphen (Bes. S. G. 18 April, 15 en 16 Mei 1619).
De bewapening van het regiment geschiedde uit 's lands magazijn (Res.
S. G. 24 Mei 1619). Prins Maurits bestemde 5 compagnieën cavalerie
tot geleide van het regiment, voor het geval Keulen den doortocht
mocht weigeren (Res. S. G. en R. v. St. 27—31 Mei 1619). Op eene
weigering was in dergelijke gevallen weinig vrees: bij aanwezigheid
van een sterk geleide bestond de meeste kansdat het zich met geweld
van levensmiddelen, enz. meester maakte; bij een betrekkelijk zwak
troependeel infanterie zonder cavalerie - kon men plundering, enz.
beter voorkomen en bleef men te eerder meester van den toestand. Troepen
zonder geleide ontvingen in dit geval „actes tot passages" of „pastcedulen".
d. De vendrigs Joachim van Golstein en Roetert van Lantscroon
ontvingen commissie van de sten den om, als kapiteins, elk eene com
pagnie te lichten, waarvoor de bewapening uit Nederland verstrekt werd
(Res. R. v. St. 17 Mei, Res. S. G. 31 Juli, 10,13, 14 en 19 Augustus 1619).
e. Onder de Nederlandsche officieren, die in dienst van de stenden
van Bohemen traden, worden nog genoemd de kapiteins Hendrik van
der Merwede (Res. S. G. 13 November 1619), Hans Christoffel van
Lauterbaoh (Res. S. G. 20 Februari 1620 (2) en Anthonis van Langen
(Res. S. G. 27 Maart 1620).
AANTEEKENING N°. 40 (bladz. 67).
Wervingen voor de Evangelische Vorsten, ten dienste van den koning
van Bohemen, onder goedkeuring van de Staten-Generaal.
a. Daniel van Bernsack, luitenant bij de vaan van graaf Ernst
Casimir, ontving vergunning tot het lichten van een compagnie ruiters
(Res. S. G. 19 en 20 Juli 1619).
b. Graaf Lodewijk Hendrik van Nassau mocht hier te lande 50 a
60 ruiters aanwerven (Res. S. G. 30 en 31 Juli 1619).
c. De ritmeester Adriaan Meganck, kolonel van een regiment ruiterij
kon in het graafschap Mark 400 kurassiers, niet in dienst van den lande
zijnde, aannemen; hij ontving wapenen uit de Republiek (Res. S. G. 6
(1) Z(jn Nederlandsche compagnie te voet ging later over op Paul Meijer (Res. R. v. St.
29 Juli 1621).
(2) De compagnie van LauterbAch ging wegens zijne langdurige afwezigheid over op
Reinier van Golstein (Res. R. v. St. 20 November 1621).