229
en 7 April 1620). Zijn sergeant-majoor Walraven van Soutelande deed
later pogingen om met zijne vaan in dienst der Republiek over te gaan
(Res. S. Gr. 8 Mei 1621).
d. De ritmeester Barthold van Starckenborch en Gaston de Lambert,
luitenant bij de vaan van prins Hendrik Frederik, werden ieder chef van
een regiment infanterie (Res. S. G. 5—8 en 30 April, 1 en 20 Mei 1620).
In 1621 werd Starckenborch als kolonel van het regiment opgevolgd
door Hendrik van der Merwede, te voren luitenant-kolonel van het
regiment van graaf Reinaert van Solms, met voorbijgang van den lui
tenant Hans Willem van Randwijck (Res. S. G. 2 Februari en 19 April
1621). Een paar weken later vroeg de kolonel van der Merwede ver
gunning om zijn regiment zijn rekest sprak van „Uwer Ho. Mo. regement"
naar de Republiek te brengen (Res. S. G. 3 Mei en Lias loopende 1621).
e. De verzoeken van jhr. Court van Groothuvsen en den kornet
Willem van Gevershaen om hier te lande 2 compagnieën ruiters te
lichten, sloegen de Staten-Generaal af. Daarentegen kregen de kapitein
Johan de Poictiers gezegd Cadet, Adolf van Gelder, heer van Welp,
en Willem van Gevershaen vergunning om 3 compagnieën buiten de
grenzen te lichten en wel „om onder het faveur van deze landen de voorsz.
„lichtinge te doen, om nyet van svyants sijde overvallen ende geslagen
„te worden". Deze compagnieën kwamen onder bevel van graaf Willem
Frederik van Stirum zij bedreven veel moedwil in het Munstersche (Res.
S. G. 21, 25 en 26 Februari, 27 April 1620).
f. Hertog Johan Ernst de Jongere van Saksen-Weimar werd gemach
tigd om in Mark en Ravensberg een regiment van 2000 man te lichten
waarvoor elke compagnie van het Staatsche leger één man mocht leveren.
Bij dit regiment traden op de kapiteins Frans Liseman en Johan van
Bbakel, resp. als luitenant-kolonel en sergeant-majoor, Bertrant Furme-
rios als kwartiermeester, Johan van Wijnbergen als luitenant van de
compagnie-colonnelle. Bovendien ontving de hertog hulp in geldwapenen
tenten en paviljoenen (Res. S. G. 516 Maart, 2227 April; Res. H.
10 Maart 1620).
g. Nog komt voor onder de Nederlandsche officieren in dienst dei-
vorsten, de kapitein Maurits van Sijdenborch (Res. S. G. 14 April 1620);
terwijl, volgens Robaulx de Soumoy „guerres. de Savoie, etc.", jhr.
Willem van Nassau-La Leck, luitenant-admiraal van Holland en West-
Friesland, natuurlijke zoon van Prins Maurits, 600 man naar de Palts
voerde.
De laatste werving nabij de Nederlandsche grenzen geschiedde in 1621
door de oversten Blasius van Eyckenberch en Dodo van Inn- en Knyp-
hausen (Res. S. G. 16 Maart 1621). Louis de Geer verschafte hun 300
karabijnen, 400 ruiterwapenen1000 musketten, 100 spiesen en har
nassen, 30 hellebaarden, 16 trommen, benevens kruit, lood en lont (Res,
S. G, 2 en 3 Maart 1621),