235 meesters van Edam, tot „Generael ende Opperhooft" in West-Indie, en Andries Veron tot admiraal (comm. S. G. 30 December 1624). AANTEEKENING N". 51 (bladz. 90). Het betrof: op Overijssel, 3 compagnieën van 150 man ad 2014 per maand, 2 compagnieën van 120 man ad 1655; op Friesland, 3 compagnieën van 120 man ad 1655; op Drenthe, de vaan ruiters van Jacques de Beaumont van 100 ruiters en 80 bidets ad 4167 (Res. S. G. 13 Mei). Twee compagnieën te Geertruidenberg waren in den wintertijd door den magistraat „uit commiseratie" gedurende 18 weken voorzien van broodwijnbier en eenige penningen (Res. S. G. 26 Januari). De ritmeester de Beaumont was 21.000 ten achteren. De Staten-Generaal moesten de compagnie veroorloovenzich naar het land schap te begeven om zelf voor hare betaling te zorgen (Res. S. G. 26 April 10 en 11 Mei, 3 en 6 Juni). Met Drenthe maakte men geen omslag, te minder wijl het een vaan ruiterij gold. Maar 't viel moeilijk om de souvereine provinciën te dwingen (Res. S. G. 25 Juni 1622). AANTEEKENING N°. 52 (bladz. 92). Het regiment van 1000 man moest volgens het accoord van 10 Maart (Res. S. G. 2 Juni 1622; Archief S. G. 8291) zijn samengesteld uit een compagnie-colonnelle van 160 en 7 compagnieën van 120 man. Art. 8 bepaalde: „Ende daerenboven onderhouden voor den tijd van een jaer, „ingaende mette date dezes noch 500 mannen onder de voorsz. 8 compn. „te weten onder de comp.-collonnelle 66 hooffdenende onder elcke vande „andere seven compn. 62 hooffden, daeronder zullen wesen een sergeant, „ende tambourijn, in vougen dat de comp.-collonnelle sal sterck wesen „voor dit eerste jaer twee hondert ende eenen vyftich ende de andere „seven elck 207 hooffden." Deze rekening geeft 1700 in plaats van 1500 man, dus 25 man meer bij elke compagnie. Waarschijnlijk was de sterkte bedoeld op 1500 man zonder de officieren. Kettler werd slecht betaald. In het laatst van 1628 had hij nog 60.000 van de Brandenburgsche regeering te vorderen (Res. S. G. 1 December 1628). Zijn zoon Hans Sigismund kreeg van de Staten-Generaal commissie als kapitein, doch behoefde om zijn leeftijd 14 jaar voor- loopig geen eed af te leggen (Res. S. G. 28 en 31 Januari 1623). Zie voorts Aanteekening n°. 70.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 259