245
Van de 32 afgedankte compagnieën ontvingen, behalve het gewone trakte
ment, een kapitein 40, een luitenant 20, een vaandrig 15, een
schrijver 10. De indeeling van dergelijke officieren had het voordeel,
dat zij konden invallen zoodra de hertog tot uitbreiding van het korps
overging. Behalve de genoemde sommen waren voor de hooge officieren
nog uitgetrokken 5600 ter maandterwijl de hertog ter maand 50.000
ontving (S. G. Lias loopende 2e helft 1623, dd. 20 Augustus).
Door „afgedankte" compagnieën verstond men hoofdzakelijk verliezen
door sneuvelen of gevangenschap. Daartoe behoorden o.a. twee compagnieën
van den dd. 14 Mei overleden graaf Johan Albrecht van Solms-Braunfels
opperhofmeester en raad van keurvorst Frederik van de Palts waarvan
de eene door Prins Maurits naar Wijk bij Duurstede, de andere naar
Reenen gezonden wasin afwachting dat zij in 's lands dienst konden over
gaan hiervoor was echter geen geld te vinden (Res. S. G. 1 September 1623).
AANTEEKENING N°. 69 (bladz. 110).
Volgens de „ordre de Battaille de la Cavaillerye de Monseigneur le ducq
„de Bronswijck en la pleyne d'Elten le 5 Septembre l'an 1623" (Hand-
schrift Bibl. D. v. O. 1 A 750, 3e gedeelte folio 25) was de cavalerie
opgesteld „en échiquier", aldus:
_2 1
5 4 3
7 6
8
1 Hertog Christiaan van Brtjnswijk.
2 Graaf Herman Otto van stirum.
3 Hertog van Oldenburg (waarschijnlijk bedoeld graaf Anton
Gunther; Oldenburg werd eerst later tot hertogdom verheven).
4 Graaf Hendrik Mathias van Thurn.
5 Hertog Johan Ernst van Saksen-Weimar.
6 Westphalen.
7 Vincent van IJsselstein.
8 Dragonders van N. van der Plaat.
AANTEEKENING N°. 70 (bladz. 113).
Brandenburg moest eenige compagnieën afschaffenomdat alleen in het
hertogdom Cleve contributiën en gemeene middelen konden geheven
worden. Slechts vijf compagnieën bleven in dienst; ook dezen werden
geldelijk slecht verzorgd en moesten nog over de twee laatste jaren
betaald worden (S. G. Lias loopende 1623 dd. 11 November; Res. S. G.
10—16 April, Res. R. v. St. 29 Januari, 1 en 3 Februari, 11 Maart, 4
en 16 April 1624, „Geheimes Staatsarchiv" te Berlijn, Rep. 24).