de kornet met 3, de kwartiermeester met 2, totaal 9 officierspaarden; 15 kurassiers met 15 paarden en 15 bidets, 22 ruiters zonder bidets; op een enkele uitzondering na waren allen Hollanders. De compagnie te voet van du Bois ging over op jhr. Reinout van Brederode, heer van Cloetingen (Res. R. v. St. 22 December 1614). Met deze benoeming en die van jhr. Walraven van Brederode tot ritmeester werden de belangen van Maximiliaan van den Houte zeer geschaad het hielp hem niets al bepaalden de Staten-Generaal, dat hij zich kon „aen den Raedt van State addressen om het diffault en te corrigeren" (Res. S. G. 30 Januari 1615). Hij overleed in 1628 (Res. S. G. 14 December 1628). Jhr. Johan Wolfert van Brederode werd eerst vaandrig in de com pagnie van zijn broeder Reinout, in plaats van jhr. Jacob van Paffen rode, die eene aanstelling kreeg tot drost van Gorinchem (Res. H. 2 Januari 1617); korten tijd later werd hij kornet in de vaan van zijn broeder Walraven en als vaandrig opgevolgd door Jacques Hacquet een „out officier ende soldaet" (Res. H. 8 September 1617). Na overlijden van Reinoud van Brederode en van Karel Hutn van Amstenraedt, beiden in Venetiaanschen dienst (1), kwamen hunne compagnieën te voet resp. aan Walraven en Johan Wolfert van Brederode (Res. H. 27 October en 17 November; Res. R. v. St. 30 October en 28 November 1618). Toen Walraven in 1620 was overleden volgde Johan Wolfert hem als ritmeester en kapitein opmet afstand van zijn vorige compagnie te voet aan den Poolschen prins Octavian Alexander van Pronski (Res. H. 10, 18 en 23 Maart; Res. R. v. St. 12 Maart 1620). AANTEEKENING N°. 83 (bladz. 157). Erskine hield zich als „gentilhomne de notre Chambre privée meestal op aan het hof van koning Jacobus, zoodat de vaan gedurende zijn af wezigheid gecommandeerd werd door den luitenant Henry Montgommery, die veel moeite had om betaling te krijgen (Res. S. G. 24 December 1609 J. Ferguson „The Scots Brigade", p. 293). De koning stond hem toe de compagnie te verkoopen aan den kornet William Urrie; doch de Staten van Friesland meenden dat „sulcke resignatie bij vuytcoop in een wel „gesteldt gemeene beste geen plaetse en behoort te hebben, soo om het „peryckel, dat daeruyt te verwachten staet, als om dat hierdoor t'eene- „mael alle hoope den ghenen benomen wordt, die egheen middel van „geldt hebhende, alleene soecken door hunne goede diensten, ende merite „geadvanceert te worden." De Staten-Generaal weigerden dan ook de over dracht omdat „het vercoop ende coopen vande compagnie is van zeer „quader consequentie ende tegen de dienst van tlandt" (Res. S. G. 22 Mei, 253 (1) Zie Bijlage XI.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 277