25o „het volk van oorlog bekwaamst zal mogen maken" (1). Toen een half jaar zonder eenig gevolg verliep, trachtte prins Hendrik Frederiic althans iets te bereiken voor het wapenwaarover hij als generaal het bevel voerde en vond steun bij Prins Maurits, die van de cavalerie verklaarde, dat ze „ten lesten onsen vijandt is geworden formidabel" (2). Meermalen en van verschillende zijden werd bij de Staten-Generaal aan gedrongen op een resolutie, maar de moeilijkheid school in „het ver- „scheijden gebruyck inde provinciën opte dispositie van de compagnien" (3). In December 1618 kwam eindelijk een „ordre" tot stand, doch reeds vier jaren later vroegen de Staten-G-eneraal inlichting bij den Raad van State, omtrent hetgeen was gedaan tegen de „groote defraudatie bij de „kapiteynen gepleegd in de monstering hunner compagnien een bewijs van het voortbestaan van misbruiken (4). AANTEEKENING N°. 85 (bladz. 172). Intusschen was Johan Vijgh sinds twee jaren zijn vader wegens diens hoogen leeftijd in het compagniesschap opgevolgd (Res. R. v. St. 10 Maart 1612). Bij gebreke aan een behoorlijke pensioenregeling bleven officieren en soldaten zoolang mogelijk in dienst. Aan Nicolaas Draessart sergeant bij de compagnie van kapitein Reijnhart van Hel, die 20 jaren als soldaat en 16 als sergeant dienst had gedaan, opende men uitzicht op eene benoeming tot luitenant (Res. H. 25 Juni 1612). Aan Jan Geely, een 85-jarigen Schot met 29 dienstjaren, werd een traktement van 30 stuivers per week toegekendmits hij bij de compagnie van jhr. Pieter van Dorp superintendent te Bommel, zooveel dienst ver richtte als hem mogelijk viel (Res. H. 31 October 1612). Richard Cock die den lande omtrent 50 jaren in verschillende betrekkings gediend had mocht de hellebaard van sergeant bij de compagnie van kapitein Thomas Bois overgeven aan zijn zoon, soldaat met 30 dienstjaren (Res. S. G. 14 April 1612). Jeronimus Bovetis kreeg als kapitein de compagnie van zijn vader Jeronimus, die luitenant werd bij dezelfde compagnie (Res. H. 6 Mei; Res. R. v. St. 26 Mei 1622). AANTEEKENING N°. 86 (bladz. 175). De Staten-Generaal en de Staten van Holland waakten steeds met groote bezorgdheid tegen aanslagen op het leven van den Prins. Laatstgenoemden vonden 't zeer bedenkelijk, dat Nicolaas de Morbais „hem intitulerende (1) Res. S. G. 2 Mei 1616. (2) Res. S. G. 31 December 1616, 11 Januari 1617. (3) Res. S. G. 27 Juni 1618. (4) Res. S. G. 6 December 1618, 17 November 1622.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 279