2S8 Wapening der ruiterij. a. Kurassiers, volgens G. P. B. II 250 en Res. H. 27 September 1623. Een salade of hoofdbedekking, schootvrij voor een kort roer (pistool). Een goigeiijn met het achterste en het voorste der rusting, schootvrij voor een kort roer. Twee gardes of schouderwapenen met twee brassaten. Voorts gewapend van den riem om het middel tot de knieën met culottentassetten en kniestukken of gaillardeux. Een gantelet of wapenhandschoen voor de hand van den toom. Twee korte roers met een loopslengte van 2 gewone mansvoeten, schietende een kogel van 42 in het pond. Een kort zwaard, geschikt tot houwen en tot steken, lang drie voet. _Het paard van de grootte als voorschreven bij plakkaat van 6 Februari lo99. Daarenboven een bidet of bagage-paard en een jongen of dienaar. b. Harquebusiers, volgens G. P. B. II 254. Een casquet of pot, van voren open, tot hoofdbedekking. Een goigerijn met het achterste en het voorste der rusting. Een roer of karabijn met een loopslengte van 3 gewone mansvoeten, schietende een kogel van 24 in het pond. Een kort roer en een kort zwaard als de kurassiers. Wapening van het voetvolk, volgens G. P. B. II 255. a. Spiessen of piekeniers. Een stormhoed of morillon. Een gorgeiijn met het achterste en het voorste der rusting, bovendien twee tassetten. Een zwaard of rapier. Een spies, minstens 18 houtvoeten lang. b. Musketiers. Een stormhoed of morillon. Een rapier. Een musket, schietende een kogel van 12 in het pond, met een forket of vork. Het gebruik van een vuurroer met vuursteenslot (kunstmatige vuursteen) is verboden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 312