20 én Friesland verwaarloosden het algemeen belang op de meest eigendun kelijke wijze. Zeeland liet 10 compagnieën te harer repartitie en de „hooge ampteren", nam. den staf van het regiment Schotten van kolonel Buchleuchonbetaald; Friesland weigerde eenvoudig om 3 vanen en 6 vendels op hare repartitie te nemen (1). Door de „gedifflculteerde" com pagnieën te casseeren geraakte men van den wal in de sloot, aan gezien andere provinciën dan niet zouden nalaten hunnerzijds eveneens tot cassatie over te gaan, waarbij het einde niet te voorzien ware (2). Tal van deze compagnieën hadden de grootste moeite om aan geld te komen. Wat b.v te zeggen van Groningen, waar men het krijgsvolk betaalde met rijksdaalders, berekend op 50 stuiversterwijl de koers niet meer dan 48 bedroeg (3). Slecht en niet betaalde soldaten vervielen tot landlooperij of waren genoodzaakt een burger-nering bij de hand te nemen, waarover vele klachten bij de Staten-Generaal inkwamen (4). In den aanvang van 1612, een paar maanden na het indienen der petitie van den staat van oorlog, verklaarde de Raad van State, dat de provinciën „in plaetse van te helpen dresserende ongelycheyt in de „gemeene societeyt noch veel meer augmenteren ende verwerren mettet „refus ende affstellinge vuyt hare betalinge van verscheyden compaignien, „tractementenende andere gemeene lasten, zulcx dat bij dese maniere „van doen slants saecken gestelt worden buyten alle remedie middel, „ende hope van die te connen redresseren" (5). Betreffende de niet betaald wordende compagnieën op Zeeland, gelastten de Staten Generaal aan den Raad van State om „te negocieren mette „minste schade ende prejuditie, twee maenden gaigen voor de voorsz. thien „compaignien ende vier maenden gaigen voor de voorsz. hooge Ampteren „des regiments van den voorsz. baron van Bachlouch, op affcorttinge „van haer achterwesen." Bij meerderheid van stemmen was tot deze lastgeving besloten. Friesland keurde ze goed „mits dat van gelijken „zal genegociert worden twee maenden voor de 9 compaignien die zij „van hare repartitie hebben affgeleet"; doch Overijssel en Groningen vondendat zoo iets niet ten laste van de Generaliteit kon worden ge- (1) Res. S. Cr. 26 Juli, 2 en 10 Augustus 1611. Zie voorts Aanteekening N°. 10. (2) Res. S. G. 15 October en 29 December 1610. (3) Res. S. G. 4 Mei 1611. (4) Res. S. G. 28 Mei 1611. Eenige magistraten klaagdendat uit hunne stad verbannen vagebonden en soldaten in dienst traden bü andere compagnieënwaarmede zij dan later in de stad terugkeerden. (o) Res. S. G. 10 Januari 1612. In dezen tijd werd uitgevaardigd eon „ordonnantiewaer „nae de schuyt ende scheepsvrachten in 't vervoeren van de Ruyteren, Soldaten, endo „andere des ghemeen Landts behoeften, van d'eene plaetse in d'andere, betaelt sullen „worden" (G. P. B. II 375, dd. 19 Januari 1612).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 44