aan Engeland overgenomen: de beruchte „tiers" (1); toen vervolgens
koning Jacobus betaling van Frankrijk eischte, verhaalde dit rijk de
vordering op de Republiek. Deze had de subsidie altijd beschouwd als
eene „liberale assistentie" (2) en wist nu geen raad tot afdoening van den
gestelden eisch, te minder wijl „de constitutie van den Staet deser
„landen sulcx is, dat alle de provinciën eenpaerlijck in 't aennemen van
„sulcke lasten moeten consenteren" (3). Wel beraadslaagde men druk
over deze aangelegenheid zonder echter tot overeenstemming te geraken.
Frankrijk had ter zake geen ongelijk; want de Republiek had zijne
geallieerden, zij 't ook naar aanleiding der gevolgde staatkunde, niet op
gelijken voet behandeld. Groot-Brittannië toch was steeds bevoorrecht door
jaarlijksche afdoening van schuld, behoud van twee „steden van assu
rantie" (pandsteden)stipte betaling van de korpsen Engelschen en Schot
ten in Staatschen dienst, bovendien zitting van den Britschen gezant in
den Raad van State; daarentegen had Groot-Brittannië nooit een enkele pen
ning aan de Republiek geschonken (4). De Fransche regeering zocht de
Republiek door inhouding van de subsidie tot betaling van de „tiers" te
noodzaken. De jaren 1610, 1611 en 1612 verliepen met de hierover ge
voerde onderhandelingen. In Januari 1611 ontving men de subsidie dooi
de bemoeiingen van Maximiliaan de Bethune, hertog van Sully en
markies van Rosny, gunsteling van wijlen koning Hendrik IV, waarvoor
hij vereerd werd met twaalf „schoone moerpeerden" (5); na 25 November
bleven echter de penningen uit Frankrijk weder achterwege, dienten
gevolge de Fransche korpsen onbetaald (6). De Staten-Generaal pleegden
hieromtrent overleg met den Raad van State ten einde „van deselve te
„verstaen oft haer en nyet naerders en zijn bedacht op eenich expedient,
„daermede men de voorsz. regimenten soude moegen voor een veerthien
„dagen ofte drie weken assisteren tot haer onderhout" (7); dientenge
volge geschiedde de betaling voorloopig op krediet (8). Frankrijk beloofde
wel de korpsen tot 31 December 1612 te zullen betalen (9), maar het
bleef bij toezeggingen, zoodat de toestand bij de compagnieën allertreu
rigst mocht heeten. De kapiteins waren gedrongen hunne beste soldaten
af te danken, zonder dat de regeering iets daartegen kondoen (10). Zelfs
22
(1) Zie Deel II. bladz. 72.
(2) Res. S. G. 7 Februari 1612. De verantwoordelijkheid voor deze schuld rustte op
Oldenbarnevelt, (Dr. J. P. Arend, Derdedeel, Tweede stuk, bladz. 520). Frankrijk bereikte
zooals nader zal blijken, zijn doel, terwijl Oldenbarnevelt or in slaagde, op de door Engeland
geëischte som af te dingen.
(3) Res. S. G. 6 Februari 1612.
(4) Res. S. G. 29 Februari 1612. De schulden der Republiek aan Groot-Brittannië waren
den 20sten Juni 1609 geregeld.
(5) Res. S. G. 8 Januari 1611.
(6) Res. S. G. 7 Januari 1612.
(7) Res. S. G. 12 en 13 Januari 1612.
(8) Res. R. v. St. 19 en 21 Januari 1612.
(9) Res. H. 9 Maart 1612.
(10) Res. S. G. 1 September 1612.