ander verbond of verdrag sloot de Republiek met Lubeck. Niettegen staande liet herstel van den vrede tusschen Zweden en Denemarken, bleef de handel bezwaard door de tolgeldendie laatstgemeld rijk in de Sont hief; dit gold inzonderheid voor de Republiek en de Duitsche Hansesteden met Lubeck aan het hoofd (1). Het op 23 Mei 1613 voor vijftien jaren gesloten verdrag kende aan de Staten Generaal het bestuur toe over de gemeenschappelijke zaken (2). Eene der Hansesteden Brunswijk lag nog altijd overhoop met haar landsheer hertog Hendrik Julius (3). Na zijn overlijden (20 Juli 1613) droegen de Staten-Generaal aan graaf Ernst Casimir van Nassau op om het misverstand tusschen den nieuwen hertog Frederik Ulrich en de stad bij te leggen (4). Doch zulks gelukte niet; zelfs werden eenigen in Brunswijk onthoofd en aldaar allerlei nieuwigheden ingevoerd (5). Gaarne hadden de Staten-Generaal de ongelukkige stad met kracht van wapenen ondersteundmaar zij waren huiverig om aan de aartshertogen een voor wendsel te verschaffenzich mede gewapenderhand in de zaken van Duitschland te mengen (6). Inmiddels had markgraaf Ernst van Brandenburg, stadhouder der Guliksche erflanden, den tol aan de natuur betaald. Toen nu keur vorst Johan Sigismund van Brandenburg zijn oudsten zoon markgraaf George Willem tot opvolger benoemde, liet de paltsgraaf Wolfgang Willem zich de keuze niet welgevallen en ging de sinds langen tijd tusschen beide possedeerende vorsten gespannen verhouding over in vijandschap. In den aanvang van 1613 hoorde men overal, vooral in Spanje en in Italië, gewagen van nieuwe wervingen (7). In Oost-Friesland wierf men voor „vuytheemsche coningen ende princen, waardoor de soldaten „werden gedebaucheert ende verleydt" (8). De graaf van Rietberg, Johan van Oost-Friesland, [had van keizer Mathias commissie ont vangen tot het lichten van 1000 ruiters en een regiment voetknechten 27 (1) Res. S. G. 23 Februari en 30 Maart 1613. (2) G. P. B. IV 273, d.d. 9 Mei en Res. S. G. 25 Mei 1613. Gedurende de onderhandelingen bekwam de stad Lubeck vergunning om 30 ijzeren gotelingen tot eigen gebruik van hier uit te voeren (Res. S. G. 4 April 1613). (3) Zie Deel IIAanteekening N°. 52. In 1611 verzocht de stad meermalen hulp aan de Staten-Generaal (Res. S. G. 13 en 27 September 1611). Een dergelijke strijd over wederzjjdsche rechten had plaats tusschen graaf Simon den Oude van der Lippe en zijn stad Lemgau plaats deze overste van de Westfaalsche creits verzocht hulp aan de Staten-Generaal (Res. S. G. 24 April 1612). (1) Res. S. G. 6 September 1613. Graaf Ernst Casimir was door zijn huwelijk met Sophia Hedwig schoonzoon van hertog Hendrik Julius en zwager van Frederik Ulrich. (5) Res. S. G. 23 December 1613. In het begin van 1514 werd graaf Ernst Casimir door de S. G. teruggeroepen (Res. S. G. 22 Februari 1614). (6) Res. S. G. 11 Maart, 12 April, 4 en 6 November 1614. (7) Res. H. 17—20 Juli 1613. (8) Res. S. G. 16 Januari 1613.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 51