36 Franschen te Gulik, welke dientengevolge dreigden te verloopen. Ter vooiziening in de betaling der Staatsche troepen zouden de Staten-Gene ïaal op liet verzochte consent van 400.000 een-vierde „negocieren" (1) aangaande de Fransche compagnieën werd niets beslist; wel zou men van de provinciën „cito citissimi" verzoeken hunne consenten op de 400.000 te verleenen en spoedig een goede som op afkorting over te maken (2). Het leger te velde werd van geld voorzien door wisselswaarvoor de geldschieters 3 °/0 in rekening brachten. De kapiteins en hunne met uitbetaling der soldijen belaste schrijvers weigerden deze wissels in ontvangst te nemen, wanneer de 3°/0 te hunnen laste kwamen; dien tengevolge moesten de soldaten alweer langeren tijd op hun traktement wachten (3). Als gewoonlijk droegen de Staten-Generaal aan den Raad van State op om hierin te voorzien. E. BINNEN- EN BUITENLANDSCHE AANGELEGENHEDEN. 1614—1615. De jaren 1614 en 1615 brachten evenmin een voldoende oplossing voor den staat van oorlog. Op aanmaning van de Staten-Generaal gaven de Staten van Friesland in zooverre toe, dat zij gedurende het loopende jaar 1614 de negen betwiste compagnieën betaalden (4)doch het volgende jaar her haalde zich hetzelfde twistgeding. Zeeland hield vast aan het ingenomen standpunt (5) om de contribution te vinden „bij gemeene middelen van „consumptie', hoewel de meeste provinciën zulks niet „practicabel" oor deelden. Als gevolg hiervan bleef Zeeland de betaling van 7 tot 10 op hare repartitie gestelde compagnieën Engelschen weigerenwelke achter stand sinds 6 Juni 1609 tot 175.208—7—6 was opgeloopen (6). De ontvanger-generaal kreeg herhaaldelijk machtiging om de noodige fondsen op crediet van de Generaliteit, doch ten laste van de provincie te „negocieren". Deze financieele verwarring gaf aanleiding tot allerlei zwa righeden, waarvan enkele steden het slachtoffer werden (7). Even groote zorgen baarde het uitblijven der Fransche subsidiewaar van de betaling der korpsen Franschen afhing. Zulks viel voornamelijk (1) Zie noot 3 bladz. 32. (2) Res. S. G. 24 September 1614. (3) Res. S. G. 4 October 1614. De kooplieden berekenden voor de betaling van de troepen te Gulik anderhalf procent, indien de Staten-Generaal binnen een maand met hen afrekenden. De Staten wilden de helft van die 1V2°/o op de kapiteins verhalen! (Res. S. G. 15April 1615). (4) De aanmaning geschiedde bjj Res. S. G. 23 Januari 1614. De Staten van Friesland beloofden vooreerst betaling voor 6 maanden (Res. S. G. 29 Januari)later voor het geheele jaar (Res. S. G. 18 Februari), telkens onder voorbehoud dat daaruit nimmer mocht worden afgeleiddat met de betaling zou worden voortgegaan. (5) Zie bladz. 19. (6) Res. S. G. 10, 11 en 20 Februari, e. a. van 1614, 19 Januari en 5 Juni 1615. (7) Zie Aanteekening N°. 23.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 60