49 Den 9den November 1615 waren namelijk koning Lodewijk XIII met prinses Anna van Spanje, en haar broeder, de latere koning Filips IV, met prinses Elisabeth van Frankrijk, Lodewijk's zuster, in den echt getreden: verbintenissen, die hier te lande en bij de Hugenoten veel misnoegen verwekten. Aanvankelijk was zulks mede het geval bij Prins Maurits, die echter tot andere gedachten kwam, toen de kolonel-gene raal Gaspard de Coligny, heer van Chatillon-sur-Loingde luitenant kolonel-generaal baron de Courtomer en de kolonel de Hauterive met andere Fransche officieren in Staatschen dienst zich zonder verlof onder de vanen der ontevreden edelen begaven (1). Toen de Staten van Holland niet langer de voorschotten op de Fransche subsidie wilden betalen tot onder houd der Fransche regimenten in Staatschen dienst toch eindigden zij met zulks te doen verzochten de Staten-Generaal aan den koning om geregelde toezending der subsidie, althans tot het einde van het Bestand: een bewijs dat zij niet met de Fransche regeering wenschten te breken maar de bestaande tractaten te handhaven. Zij verboden voorts aanwerving met onbekende bestemming en stonden uitvoer van wapenen ten dienste des konings toe. De prins van Condé en de hertog van Bouillon beproefden dan ook tevergeefs om onderstand in geld en troepen tot verzekering van Sedan te verkrijgen. De vrede tusschen het Hof van Parijs en zijne tegenstanders kwam in Mei te Laudun tot stand (2); het Hof bekrachtigde het edict van Nantes ten voordeele der Hugenoten met bevrediging van den prins van Condé en zijn aanhang. Deze uitkomst was voor een groot deel te danken aan de Staten-Generaaldie geen partij tegen de kroon hadden gekozen. Omgekeerd verbond de Fransche regeering zich om voor het loopende jaar de subsidie voor de Fransche regimenten te verleenen (3). Op verzoek des konings werden de Fransche officieren, hoewel aanhangers van zijn voormalige tegenstanders op grond der bij den vrede bedongen amnestie weder in hunne rangen hersteld (4). Met betrekking tot het verzoek van Groot-Brittannië raadde Frankrijk aan de Republiek om elke aanleiding tot oorlog te vermijden en mocht onverhoopt de vrede in de Guliksche landen worden bedreigd, zich tot een schikking met de aartshertogen genegen te toonen. De keur vorst van de Palts, schoonzoon van koning Jacobus, raadde omtrent de ontruiming der vorstendommen met Spanje en den keizer in onder 4 lij Res. S. G. 7 April 1616. Behalve de in den tekst genoemde officieren was ook de generaal der EngelschenHoratio Vere, zonder verlof afwezig (Res. S. G. 2 Mei 1616). (2) Res. S. G. 10 Mei 1616. De koning benoemde o. a. den heer van Chatillondie reeds den titel voorde van gouverneur van Montpellier, tot gouverneur van Aigues—Mortes. (3) Res. S. G. 10 en 11 Mei 1616. (4) Res. S. G. 30 Mei, 20 Juni, 12 Juli, 6 Augustus, 6, 18 en 19 October 1616. Men ver zocht don koning om voortaan vaceerende kapiteins-plaatsen bij de Fransche regimenten in Staatschen dienst in overleg mot Prins Maurits te vervullen de luitenants hadden geklaagd dat zü telkenmale werden voorbijgegaan (Res. S. G. 8 Augustus 1616).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1915 | | pagina 73